Eduard van Woodstock
Eduard van Woodstock | ||
---|---|---|
1330-1376 | ||
Detail van Eduards gelaat in een miniatuur (ca. 1390, British Library). | ||
1e opvolger voor de Engelse troon | ||
Periode | 1330-1376 | |
Voorganger | Jan van Cornwall | |
Opvolger | Richard van Bordeaux | |
Prins van Wales | ||
Periode | 1343-1376 | |
Voorganger | Eduard van Carnarvon | |
Opvolger | Richard van Bordeaux | |
Hertog van Cornwall | ||
Periode | 1337–1376 | |
Voorganger | - | |
Opvolger | Richard van Bordeaux | |
Prins van Aquitanië | ||
Periode | 1362–1375 | |
Voorganger | - | |
Opvolger | opgenomen in het kroondomein | |
Vader | Eduard III van Engeland | |
Moeder | Filippa van Henegouwen |
Eduard van Woodstock, prins van Wales, hertog van Cornwall, prins van Aquitanië, K.G. (Woodstock (Oxfordshire), 15 juni 1330[1] – Palace of Westminster (Westminster), 8 juni 1376[2]), bijgenaamd de Zwarte Prins, was de oudste zoon van Eduard III van Engeland en Filippa van Henegouwen; hij was de vader van koning Richard II van Engeland.
Bijnaam
[bewerken | brontekst bewerken]De bijnaam Zwarte Prins - Princi Negue in het Gascons - heeft hij mogelijk te danken aan zijn zwarte wapenrusting, maar deze bijnaam werd niet door zijn tijdgenoten gebruikt. Hij duikt pas in 1568 op in A Chronicle at Large van Richard Grafton.[3] Bij leven gebruikte men in het algemeen zijn titels als men het over hem had, hetzij als de "Prins van Wales" en, tussen 1362 en 1375, als de "Prins van Aquitanië". Men noemde hem tevens naar zijn geboorteplaats: Eduard van Woodstock.[4]
Biografie
[bewerken | brontekst bewerken]Eduard was de eerste zoon voor Eduard III en Filippa. Op driejarige leeftijd werd hij reeds als graaf van Chester aangesteld.[5] We weten, buiten een aantal van de titels die hij reeds op jonge leeftijd kreeg toegekend, maar weinig over zijn jeugd. Zo werd hij naast graaf van Cheshire in 1333, hertog van Cornwall in 1337 en ten slotte in 1343 prins van Wales.[6]
De prins zou tijdens de afwezigheid van zijn vader - die naar Frankrijk was overgestoken - namelijk als custos angliae (bewaker van het rijk) optreden van 16 juli 1338 tot 21 februari 1340 en opnieuw in de zomer van dat jaar tot 11 november en ten slotte van oktober 1342 tot maart 1343.[6] En hoewel het een grotendeels ceremoniële functie was, moesten officiële brieven in naam van de prins worden bezegeld en hierdoor werd het manor van de prins in Kennington (Londen) tijdens deze periode het hart van het rijk.[6]
We zijn iets beter ingelicht over zijn adolescentie. Zo onderscheidde de toen zestienjarige prins zich in 1346 reeds roemrijk in de slag bij Crécy. Hij bevocht hierbij voor zijn vader de overwinning op de Franse koning Filips van Valois. Jan de Blinde, de koning van Bohemen, vocht aan de zijde van de Fransen en sneuvelde. Jan droeg struisvogelveren op zijn helm, die door Eduard III aan zijn zoon werden geschonken. De struisvogelveren zijn nog steeds te zien in het blazoen van de prins van Wales. Volgens de legende adopteerde Eduard ook het motto Ich dien van Jan de Blinde, maar er zijn ook aanwijzingen dat Eduard III van Engeland hetzelfde motto al gebruikte.
In 1356 won hij zelf de Slag bij Poitiers, waarbij koning Jan II van Frankrijk door hem gevangen werd genomen.[7]
Op 10 september 1361 huwde Eduard met zijn volle nicht Johanna van Kent, bijgenaamd the fair Maid of Kent.[8] Door hun nauwe familieband was voor dit huwelijk een dispensatie van de paus noodzakelijk, die ze ook kregen.[8]
In 1362 werd hij hertog van Aquitanië. Als dank voor zijn overwinningen, verhief zijn vader het Franse landschap Guyenne tot een prinsdom onder de naam van prinsdom Aquitanië en beschonk hem in 1363 daarmee op plechtige wijze. Als stadhouder van Engelse bezittingen in Frankrijk vestigde Eduard in 1364 zijn residentie te Bordeaux.
In 1367 ging hij ten behoeve van Peter de Wrede in Spanje strijden en bevocht de overwinning van Nájera in Navarra tegen Bertrand du Guesclin. Van deze veldtocht keerde hij terug met een ziekte (amoebendysenterie,[9] sommigen suggereerden zelfs dat hij was vergiftigd[10]) die hem uiteindelijk fataal zou blijken te zijn. Er werd gezegd dat ziekte onder zijn troepen ervoor zorgde dat slechts één op vijf van zijn mannen Engeland ooit zou terugzien.[11]
Hij was echter niet geliefd in Aquitanië vanwege de zware belastingen die hij hief. De stad Limoges kwam daarom in 1370 tegen hem in opstand. Na deze opstand onderdrukt te hebben, liet hij volgens de kroniekschrijver Jean Froissart 3000 inwoners doden, zowel mannen, vrouwen als kinderen.[12] Dit cijfer wordt echter door moderne historici betwijfeld.[13]
Doordat zijn gezondheid er steeds meer op achteruit ging, gaf Eduard op 28 december 1375 zijn positie als prins van Aquitanië op.[14] Op 8 juni 1376 blies hij zijn laatste adem uit, waarna hij in de Kathedraal van Canterbury werd bijgezet.[2]
Huwelijk en kinderen
[bewerken | brontekst bewerken]Met Johanna van Kent
- Eduard (1365-1372)[15]
- Richard II van Engeland (1367[16]-1400), die in 1377 zijn grootvader Eduard III opvolgde als Richard II.
Kwartierstaat (voorouders)
[bewerken | brontekst bewerken]Eduard I van Engeland (1239-1307) | Eleonora van Castilië (1241-1290) | Filips IV van Frankrijk (1268-1314) | Johanna I van Navarra (1273-1305) | Jan II van Avesnes (1247-1304) | Filippa van Luxemburg (1252-1311) | Karel van Valois (1270-1325) | Margaretha van Anjou (1273-1299) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eduard II van Engeland (1284-1327) | Isabella van Frankrijk (1292-1358) | Willem III van Holland (1287-1337) | Johanna van Valois (1294-1352) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eduard III van Engeland (1312-1377) | Filippa van Henegouwen (1314-1369) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eduard van Woodstock (1330-1376) | Isabella van Engeland (1332-1379) | Lionel van Antwerpen (1338-1368) | Jan van Gent (1340-1399) | Edmund van Langley (1341-1402) | Thomas van Woodstock (1355-1397) | ... en 4 zusters en 2 broers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noten
[bewerken | brontekst bewerken]- ↑ Johannes van Tynemouth, Historia Aurea a Creatione ad tempus Edwardi III, p. 130, Geoffrey le Baker, Chronicon Galfridi le Baker de Swynebroke (ed. E.M. Thompson, 1889, p. 48: Hoc anno, scilicet 1330, regis vero 4, die xv. mensis Iunii, apud Wodestok natus est primo regi suus primogenitus, dominus Edwardus de Wodestok, ...), Chronicon Angliæ 1328-1388 (ed. E.M. Thompson, 1874, p. 2: Hoc anno natus est novo regi Edwardo primogenitus suus Edwardus ex regina sua, septimo-decimo kalendas Junii).
- ↑ a b Annales de Bermundeseia, p. 479, T. Walsingham, Chronica Maiora (p. 27, trad. D. Preest - introd. annot. J.G. Clark).
- ↑ R. Grafton, A Chronicle at Large, Londen, 1568, pp. 223, 293, 324.
- ↑ Door o.a. Geoffrey le Baker, Chronicon Galfridi le Baker de Swynebroke (ed. E.M. Thompson, 1889, p. 48: Hoc anno, scilicet 1330, regis vero 4, die xv. mensis Iunii, apud Wodestok natus est primo regi suus primogenitus, dominus Edwardus de Wodestok, ...), Chronicon Angliæ 1328-1388 (ed. E.M. Thompson, 1874, p. 2: Hoc anno natus est novo regi Edwardo primogenitus suus Edwardus ex regina sua, septimo-decimo kalendas Junii.)
- ↑ D. Green, Edward the Black Prince: Power in Medieval Europe, Harlow - Londen - e.a., 2007, pp. 2, 10.
- ↑ a b c D. Green, Edward the Black Prince: Power in Medieval Europe, Harlow - Londen - e.a., 2007, p. 10.
- ↑ J. Froissart, Chroniques p. 52 (vol. XXXV, ed. G.C. Macaulay, 1910).
- ↑ a b T. Rymer, Fœdera, III.2, 1740, p. 47 (Bulla Super Dispensatione Matrimonii inter Principem Walliae & Comitissam Cantiae), Chronicon Angliæ 1328-1388 (ed. E.M. Thompson, 1874, p. 50).
- ↑ A.S. MacNalty, Nova et Vetera. The Illness of Edward the Black Prince, in British Medical Journal 12 (1955), p. 411.
- ↑ Thomas Walsingham, Historia Anglicana, p. 305: Edwardus princeps, per idem tempus, ut dicebatur, intoxicatus fuit ; a quo quidem tempore usque ad finem vitse suae nunquam gavisus est corporis sanitate. Sed et plures, strenui et valentes, post victoriam Hispanicam, fluxu ventris et aliis infirmitatibus perierunt ibidem, ...
- ↑ Henry Knighton, Chronicon (= R. Trysden (ed.), Historiae Anglicanae Scriptores Decem, Londen, 1652, col. 2629).
- ↑ Froissart, Chroniques I.2 320 (ed. J.A.C. Buchon, 1835): "Là eut grand’pitié : car hommes et femmes, et enfans, se jetoient à genoux devant le prince et crioient : « Mercy, gentil sire ! » Mais il étoit si enflammé d’ardeur que point n’y entendoit, ni mul, ni nulle n’étoit ouïe, mais tous mis à l’épée quant que on trouvoit et encontroit, ceux et celles qui point coupables n’en étoient. Ni je ne sçais comment ils n’avoient pitié des povres gens qui n’étoient mie taillés de faire nulle trahison ; mais ceux le comparoient et comparèrent plus que les grands maîtres qui l’avoient fait. Il n’est si dur cœur, que, s’il fût adonc en la cité de Limoges, et il lui souvînt de Dieu, qui n’en plorât tendrement du grand meschef qui y étoit ; car plus de trois mille personnes, hommes et femmes, et enfans, y furent délivrés et décolés celle journée : Dieu en ait les âmes ; car ils furent bien martyrs."
- ↑ D. Green, Edward the Black Prince: Power in Medieval Europe, Harlow - Londen - e.a., 2007, p. 92.
- ↑ C. Cawley, ENGLAND, KINGS 1066-1603, fmg.ac (2006-2012).
- ↑ Chronicon Angliæ 1328-1388 (ed. E.M. Thompson, 1874, p. 56: Natus est Edwardo, principi Walliae et Aquitanniae, apud Angelismum filius, et vocatus est nomine patris Edwardus. Hic anno aetatis suae septimo diem clausit extremum, non tamen praemature, ut plurimi asserebant).
- ↑ Chronicon Angliæ 1328-1388 (ed. E.M. Thompson, 1874, p. 57: Natus est domino Edwardo, principi Walliae et Aquitanniae, apud Burdegaliam, Ricardus, filius suus secundus; ...).
Referenties
[bewerken | brontekst bewerken]- C. Cawley, ENGLAND, KINGS 1066-1603, fmg.ac (2006-2012).
- D. Green, Edward the Black Prince: Power in Medieval Europe, Harlow - Londen - e.a., 2007. ISBN 9780582784819
- W. Hunt, art. Edward the Black Prince, in L. Stephen (ed.), Dictionary of National Biography, XVII, New York, 1889, pp. 90-101.
- M. Jones, art. Eduard, Prince of Wales, der "Schwarze Prinz" (1330-1376), in Lexikon des Mittelalters 3 (1986), col. 1592-1593.