Erysiphe necator
Erysiphe necator | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Echte meeldauw op druif | |||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||
Erysiphe necator Schwein. (1832) | |||||||||||||||
Echte meeldauw op druif (links), rechts een gezonde tros | |||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||
|
Erysiphe necator (syn. Uncinula necator) (teleomorfe fase) is een obligate, biotrofe, echte meeldauw schimmel, die druiven aantast en behoort tot de orde Erysiphales van de ascomyceten. De anamorfe fase wordt Oidium tuckeri genoemd. Echte meeldauw onderscheidt zich van valse meeldauw doordat het schimmelpluis van valse meeldauw op de onderkant van het blad zit, terwijl dat van echte meeldauw vooral op de bovenkant van het blad zit, maar ook op de onderkant kan voorkomen.
Erysiphe necator kwam oorspronkelijk voor op in het wild voorkomende, Noord-Amerikaanse druivensoorten. Deze soorten zijn overwegend resistent. Sinds 1845 komt de schimmel ook voor in Europa, sinds 1866 ook in Australië[1] en komt nu over de gehele wereld verspreid voor. In Europa, Australië en het westen van de Verenigde Staten komen twee haplotypen voor, afkomstig van twee afzonderlijke introducties. De populaties van Erysiphe necator in Europa, Australië en het westen van de Verenigde Staten stammen af van de inheemse populatie in het oosten van de Verenigde Staten.[2]
De schimmel groeit oppervlakkig op de bladeren, stengels en vruchten van de druif met een witgrijs, spinnenwebvormig mycelium, waarbij de schimmel met haustoriën de plantencellen binnendringt. De schimmeldraden zijn 4–5 µm dik. Vooral de toppen van de scheuten, de jonge vruchten en de bladeren worden aangetast. De scheuten blijven in groei achter en de druiven worden net voor de rijping hard, grijs of zwart en barsten open.
De haustoria doorboren de celwand maar niet het celmembraan. De 27 – 47 × 14 – 21 µm grote, cilindrisch-ovale conidiosporen zijn kleurloos en zitten op meercellige, 10 – 400 µm lange conidioforen.
De schimmel overwintert met het vruchtlichaam, dat een eerst geel, vervolgens donkerbruin, bij rijpheid zwart, bolrond cleistothecium met draderige aanhangsels is. Het onrijpe cleistothecium zit met hyfen verankerd in het mycelium. Deze hyfen vormen later de aanhangsels van het cleistothecium. De schimmel is heterothallisch en een cleistothecium wordt alleen gevormd als twee verschillende paringstypen elkaar ontmoeten. Het cleistothecium heeft 4 - 6 sporenzakjes met elk 4 - 7, kleurloze, eivormige tot bijna ronde, 15 – 25 × 10 – 14 µm grote ascosporen.[3] De schimmel overwintert ook als mycelium in de knoppen. Een milde en vochtige winter is gunstig voor de overwintering. Cleistotheciën kunnen al in de zomer gevormd worden, maar de meeste worden in de herfst gevormd en verspreiden zich door necrose van het aangetaste plantenweefsel. De cleistothecia breken in het voorjaar door regen in stukken. De ascosporen kiemen bij een temperatuur tussen 7 en 35°C, waarbij het optimum tussen 20 en 27 °C ligt. Vooral bij droog en warm weer komen veel ascosporen vrij. Optimaal voor infectie is een relatieve luchtvochtigheid van 30-100% en een sterke afkoeling in de nacht.[4][5]
- Model van Erysiphe necator
- Erysiphe necator op druif. 1 en 2 = aangetast blad, 3 en 4 = aangetaste druiven, 5 = hyfen, 6 = haustoria, 7 = conidiofoor met conidiosporen uit huidmondje, 8 = cleistothecium, 9 = conidium, 10 = kiemende ascosporen, 13 = cleistothecia, 14 = gekiemd conidium, 11 = huidmondje, 12 = zijtak conidiofoor met conidiosporen.
- Erysiphe necator: d = cleistothecium met sporenzakje, f = conidiofoor met conidiospore
- Conidiofoor met conidiosporen
- Kieming en penetratie
Resistente druivenrassen
[bewerken | brontekst bewerken]Er zijn druivenrassen met een goede resistentie tegen zowel echte als valse meeldauw, zoals het blauwe druivenras Regent.
Externe links
[bewerken | brontekst bewerken]- Levenscyclus Erysiphe necator
- Foto's kiemende conidiën (blz. 91)
- Foto's van een kiemend conidium en een jong cleistithecium blz. 2
- Mycobank Erysiphe necator
- Index Fungorum Erysiphe necator
- Catalogue of Life Erysiphe necator
- ↑ Horst Dietrich Mohr: Farbatlas Krankheiten, Schädlinge und Nützlinge an der Weinrebe, 2. Auflage, 2012, Eugen Ulmer Verlag Stuttgart, ISBN 978-3-8001-7592-5, S 93
- ↑ arin Talbot Brewer and Michael G Milgroom, Phylogeography and population structure of the grape powdery mildew fungus, Erysiphe necator, from diverse Vitisspecie, BMC Evolutionary Biology, 1 September 2010, DOI=10.1186/1471-2148-10-268
- ↑ David M Gadoury, Wayne Frank Wilcox and Robert C Seem, Grapevine powdery mildew (Erysiphe necator): A fascinating system for the study of the biology, ecology and epidemiology of an obligate biotroph, Molecular Plant Pathology, June 2011. Gearchiveerd op 16 september 2016.
- ↑ Karl Bauer, Ferdinand Regner, Barbara Schildberger: Weinbau, avBuch im Cadmos Verlag, Wien, 9. Auflage 2013, ISBN 978-3-7040-2284-4
- ↑ Agrios, George, N. Plant Pathology Edition 5. Elsevier Academic Press, 2005. p. 451.