Gelijkheidsbeginsel

Het gelijkheidsbeginsel verlangt onder meer gelijke behandeling van rassen, dus ongeacht donkere of bleke huidskleur

Het gelijkheidsbeginsel is een algemeen principe dat iedere burger (wettelijk) gelijke rechten en een gelijke behandeling in gelijke gevallen toekent. Het gelijkheidsbeginsel kan gerekend worden tot de gelijkheidsrechten onder de grondrechten en/of mensenrechten en is vastgelegd in veel internationale verdragen. Het beginsel heeft met name betrekking op gelijke behandeling ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele geaardheid of burgerlijke staat.

Precair aan het gelijkheidsbeginsel is dat gelijke gevallen een elastisch begrip is. Een vrouw en een man zijn bijvoorbeeld niet gelijk, maar volgens de geest van het beginsel wel gelijkwaardig.

Het gelijkheidsbeginsel is een westers begrip en heeft zijn wortels in de Verlichting en het humanisme. Bij de Franse Revolutie was het gelijkheidsbeginsel voor het eerst het uitgangspunt bij de staatsinrichting (égalité naast de liberté en de fraternité). In de 20e eeuw werd als uiting van het gelijkheidsbeginsel het algemeen kiesrecht en het vrouwenkiesrecht in de meeste landen ingevoerd.

In de Nederlandse Grondwet is het gelijkheidsbeginsel verankerd in artikel 1:

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.[1]

Grondwettelijk gelijkheidsbeginsel

[bewerken | brontekst bewerken]

In de Belgische Grondwet wordt daarin voorzien in de artikelen 10, 11 en 191:[2]

Art. 10
Er is in de Staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd.
Art. 11
Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden.
Art. 191
Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.

Toets aan het gelijkheidsbeginsel

[bewerken | brontekst bewerken]

Het Grondwettelijk Hof stelt zich bij de beoordeling of een wetskrachtige akte al dan niet strijdig is met het gelijkheidsbeginsel de vraag of:

  1. de situaties waarvoor de wetgever een onderscheid heeft gemaakt vergelijkbaar zijn
  2. het gemaakte onderscheid gestoeld is op objectieve criteria
  3. de ongelijke behandeling een legitiem doel nastreeft
  4. het gemaakte onderscheid adequaat of pertinent is om het nagestreefd legitiem doel te bereiken
  5. de ongelijke behandeling proportioneel is ten aanzien van het nagestreefde doel

Indien deze vragen bevestigend worden beantwoord, is er geen schending van het gelijkheidsbeginsel. Wordt de eerste vraag niet bevestigend beantwoord, dan bestaat er evenmin een schending. Indien de wetgever het gelijkheidsbeginsel niet eerbiedigt, kan het Grondwettelijk Hof nadat een beroep tot vernietiging werd ingesteld door eenieder belanghebbende de wetskrachtige akte vernietigen. Wordt zo'n beroep niet ingesteld, dan bestaat er voor de rechtzoekende nog steeds de mogelijkheid om in een zaak een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof. Indien het Hof in dat geval een niet-conformiteit van de akte met de artikelen van de grondwet waarvoor het Hof bevoegd is een toetsing door te voeren vaststelt, zal diezelfde akte in het geschil buiten toepassing worden gelaten. In latere gelijkaardige geschillen zal een partij zich dan ook kunnen beroepen op het prejudicieel antwoord om de akte buiten toepassing te laten in het geschil. Alzo zal de wetgever zich meestal genoodzaakt zien om de wet te wijzigen.

Insolventierecht

[bewerken | brontekst bewerken]

Het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel mag niet worden verward met het gelijkheidsbeginsel uit het insolventierecht volgens welk beginsel de schuldeisers bij samenloop gelijk moeten worden behandeld, tenzij er wettelijke redenen van voorrang bestaan.[3]

Gelijkheidsbeginsel en godsdienst

[bewerken | brontekst bewerken]

Het gelijkheidsbeginsel is geen universeel aanvaard concept. In de meeste godsdienstige stromingen wordt onderscheid gemaakt tussen uitverkorenen en heidenen en tussen mannen en vrouwen. Een aantal voorbeelden hiervan:

  • In de Rooms-Katholieke Kerk is het priesterambt alleen toegankelijk voor ongetrouwde mannen.
  • Binnen de Sharia, de islamitische wet, wordt onderscheid gemaakt tussen:
    • Moslims, die de meeste rechten hebben
    • Dhimmi's, onderworpen niet-moslims, die aanhangers zijn van een monotheïstische godsdienst; zij hebben beperkte rechten.
    • Harbi's, alle andere niet-moslims; zij hebben de minste rechten.
  • Het hindoeïsme kent het kastenstelsel, waarbij de afkomst bepaalt welke rechten iemand heeft.

Het gelijkheidsbeginsel is neergelegd in de artikelen 8 en 9 van de Grondwet van Suriname.