Hans von Arnim

Hans von Arnim in 1927

Hans Friedrich August von Arnim (Uckermark (Brandenburg), 14 september 1859 - Wenen, 26 mei 1931) was een Duits classicus, vooral bekend vanwege zijn uitgave van de fragmenten der oude Stoïcijnen[1].

Leven en werk

[bewerken | brontekst bewerken]

Von Arnim doorliep het Wilhelmsgymnasium te Berlijn, en begon in diezelfde stad in 1877 aan een rechtenstudie. Al snel switchte hij naar de klassieke filologie, eerst in Heidelberg bij Curt Wachsmuth, daarna in Greifswald bij Ulrich von Wilamowitz-Moellendorff, bij wie hij in 1882 promoveerde op Euripides[2]. In 1888 voltooide hij in Halle zijn tweede promotie (Habilitationsschrift) over Philo[3].

Von Arnim is enige jaren leraar geweest, voordat hij in 1892 hoogleraar in Rostock werd. In 1900 betrad hij als opvolger van Theodor Gomperz de leerstoel voor Griekse filologie in Wenen. In 1914 werd hij hoogleraar in Frankfurt; in 1921 keerde hij terug naar Wenen, waar hij in functie bleef tot september 1930.

De aanzet tot de uitgave van de fragmenten van de oude Stoïcijnen werd von Arnim in 1886 gegeven door Hermann Usener, die hem suggereerde de overgebleven fragmenten van het werk van Chrysippus te verzamelen. Dit vormde de basis voor deel II en III van de uitgave, getiteld: Stoicorum Veterum Fragmenta, veelal aangeduid als SVF. Voor deel I (Zeno en Cleanthes) bouwde von Arnim voort op het werk van anderen: Curt Wachsmuth[4], Eduard Wellmann[5] en A.C. Pearson[6]. De originele werken van deze Stoïcijnen zijn verloren gegaan, dus het verzamelen van alle citaten van deze filosofen die bij latere Griekse en Latijnse auteurs te vinden zijn is het enige middel dat wij hebben voor de reconstructie van hun filosofie.

De laatste jaren van zijn leven heeft von Arnim zich veel beziggehouden met de ethiek van Aristoteles.

Bibliografie (selectie)

[bewerken | brontekst bewerken]
  • 1882: De prologorum Euripideorum arte et interpolatione. Dissertatie Greifswald.
  • 1888: Quellenstudien zu Philo von Alexandria. Habilitationsschrift Halle.
  • 1893/6: Dionis Prusaensis quem vocant Chrysostomum quae extant omnia. Kritische tekstuitgave in twee delen van Dio Chrysostomos' complete werk.
  • 1898: Leben und Werke van Dion von Prusa. Mit einer Einleitung: Sophistik, Rhetorik, Philosophie in ihrem Kampf um die Jugendbildung.
  • 1903-1905: Stoicorum Veterum fragmenta. Deel I Zeno et Zenonis discipuli. Deel II: Chrysippi fragmenta logica et physica. Deel III: Chrysippi fragmenta moralia, fragmenta successorum Chrysippi. (Het 4e deel dat in 1924 verscheen en dat de indices bevat is niet door von Arnim maar door Maximilian Adler samengesteld.)
  • 1910: Die politischen Theorien des Altertums. Serie redevoeringen.
  • 1914: Platos Jugenddialoge und die Entstehungszeit des Phaidros. Onderdeel van een discussie met Max Pohlenz.
  • 1921: Plutarch über Dämonen und Mantik. (Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Afdeeling Letterkunde, N.R. 22, 2).
  • 1923: Xenophons Memorabilien und Apologie des Sokrates. Kopenhagen 1923.
  • 1924: Zur Entstehungsgeschichte der Aristotelischen Politik.
  • 1924: Die drei Aristotelischen Ethiken.
  • 1926: Arius Didymus' Abriß der peripatetischen Ethik.
  • 1927: Das Ethische in Aristoteles' Topik.
  • 1927: Die Echtheit der Grossen Ethik des Aristoteles. (in: Rheinisches Museum 76, blz. 113-137, 225-253).
  • 1928: Eudemische Ethik und Metaphysik.
  • 1928: Zu W. Jaegers grundlegung der Entwicklungsgeschcihte des Aristoteles. (in: Wiener Studien 46, blz 1-48).
  • 1929: Nochmals die drei aristotelischen Ethiken. Gegen W. Jaeger. Zur Abwehr. (in: Sitzungsberichte der Akademie der Wissenschaften in Wien, 209, 2.)
  • 1929: Der neueste Versuch, die Magna Moralia als unecht zu erweisen. (in: Sitzungsberichte der Akademie der Wissenschaften in Wien, 211, 2.)
  • 1931: Zwölf Tragödien des Euripides. Vertaling met inleiding.
  • 1931: Die Entstehung der Gotteslehre des Aristoteles (in: Sitzungsberichte der Akademie der Wissenschaften in Wien, 212, 5.)
  1. Dit betreft alle stoïcijnen die actief waren vóór Panaetius.
  2. De prologorum Euripideorum arte et interpolatione.
  3. Quellenstudien zu Philo von Alexandria
  4. Commentationes I et II de Zenone Citiensi et Cleanthe Assio, Göttingen, 1874-1875.
  5. Die Philosophie des Stoikers Zenon, Inaugural Dissertation, Leipzig, 1873; Zur Philosophie des Stoikers Zenon, Neue Jahrbücher für Philologie 115, (1877), 800-808.
  6. Fragments of Zeno and Cleanthes, Cambridge, 1891.