Koning David
David | ||
---|---|---|
1040-970 v.Chr. | ||
Koning David (Gottlieb Welté) | ||
Koning van Verenigd Koninkrijk Israël | ||
Periode | 1010-970 v.Chr. | |
Voorganger | Saul en Isboset | |
Opvolger | Salomo | |
Geboren | Bethlehem | |
Vader | Isaï, stam Juda | |
Dynastie | Huis van David | |
Bron: 1 Samuel 16 - 1 koningen 1 |
David (Hebreeuws: דָּוִד, דָּוִיד, "lieveling", c. 1040 v. Chr. tot 970 v. Chr.) was volgens de Hebreeuwse Bijbel de tweede koning van het Verenigd Koninkrijk Israël en stamvader van het huis van David, dat tot de 6e eeuw v.Chr. in Jeruzalem aan de macht zou blijven over het koninkrijk Juda. Volgens de Bijbelse chronologie regeerde hij veertig jaar van c. 1010 v.Chr. tot c. 970 v.Chr., waarvan zeven over Juda vanuit Hebron en 33 over het Verenigd Koninkrijk Israël vanuit Jeruzalem. Hij wordt beschreven als een rechtvaardige koning, hoewel hij niet foutloos was, een gewaardeerd krijger, muzikant en dichter, aan wie traditioneel vele Psalmen worden toegeschreven.
David is een belangrijk persoon binnen het jodendom. Daarin [1] is David een profeet, de koning van Israël en de Joden en een voorvader van de Messias. Volgens de christelijke evangeliën volgens Matteüs en Lucas in het Nieuwe Testament, was hij via Jozef een voorouder van Jezus. In de islam heet hij Dawud (Arabisch: داوود of داود Dāwūd) en wordt hij beschouwd als een profeet en de koning van een natie.
Leven volgens de Bijbel
[bewerken | brontekst bewerken]Davids leven wordt beschreven in 1 en 2 Samuel, 1 Kronieken en de eerste twee hoofdstukken van 1 Koningen.
De jonge David
[bewerken | brontekst bewerken]David was de jongste van acht zonen van Isaï en was herder. Terwijl Saul nog koning was, zalfde Samuel David tot koning (1 Samuel 16:1-13). Het zou echter nog jaren duren voordat hij de troon besteeg. Kort na zijn zalving kwam hij aan het hof van Saul, waarover de Bijbel twee tegenstrijdige varianten beschrijft. In de eerste hiervan laat de neerslachtige Saul hem halen om voor hem op de lier te spelen en zo zijn "kwade geest" te verdrijven (1 Samuel 16:14-23). Direct na deze versie volgt het beroemde verhaal over het doden van de Filistijnse reus Goliat.[2] David kwam alleen in het legerkamp om zijn broers voedsel te brengen, maar kon de laster van de reus niet verdragen. Hierop werd hij voorgesteld aan Saul, die hem zijn wapenrusting gaf. Deze was te groot en zwaar voor David, dus hij koos voor zijn slinger, een wapen waarmee hij al leeuwen en beren had gedood die zijn schapen wilden opeten. Hiermee doodde hij Goliat (1 Samuel 17).[3] In deze versie kende Saul David nog niet, liet hij hem roepen en nam hem bij zich aan het hof (1 Samuel 17:55-18:2). Er zijn verschillende pogingen gedaan om deze versies in overeenstemming te brengen, maar tot nu toe is geen bevredigende oplossing gevonden[4], zie ook interne consistentie van het Oude Testament.
Direct hierna werd Saul jaloers op David, omdat deze als een grotere held dan hijzelf werd gezien. Saul begon te vermoeden dat David hem het koningschap wilde afnemen en hij probeerde David enkele keren te doden. Daarna stelde Saul David als bevelhebber over duizend man aan om hem in ieder geval niet meer in de buurt te hoeven hebben. Als list bood Saul de hand van zijn oudste dochter Merab aan David. De bruidsschat zou bestaan uit 100 voorhuiden van Filistijnen, waarbij Saul aannam dat David zou sneuvelen om deze te bemachtigen. Maar op de dag waarop David met Merab zou trouwen, huwelijkte Saul haar aan een ander uit en bood hij David de hand van zijn andere dochter Michal. In de slag met de Filistijnen doodde David er 200 en bracht hun voorhuiden bij Saul. Deze huwelijkte hierop Michal aan David uit. Saul beschouwde David hierna als zijn aartsvijand (1 Samuel 18:6-30).
Saul kondigde zijn hovelingen aan dat hij David dood wenste. Sauls zoon Jonatan overreedde zijn vader echter hiervan af te zien en David keerde terug aan het hof. Na een tijdje keerden de moordzuchtige gevoelens bij Saul terug en na een waarschuwing van zijn vrouw Michal vluchtte David naar Samuel en ging bij hem wonen (1 Samuel 19:1-18).
Nadat David weer moest vluchten, werd hij aanvoerder van een bende. Hij werd achtervolgd door Saul met 3000 soldaten. In de grotten van Engedi moest Saul zijn behoefte doen en ging bij toeval de grot in waar David en zijn mannen zich schuilhielden. Maar in plaats van hem te doden, zoals gevraagd door zijn bendeleden, sneed David alleen een hoek af van het koninklijk gewaad. Deze liet hij Saul voor de grot zien als een teken van loyaliteit. Diep geroerd profeteerde Saul dat hij op een dag koning zou zijn na hem, liet David zweren dat hij zijn geslacht en naam geen kwaad zou toebrengen en liet hem gaan. David vluchtte hierna naar Gat, waar hij werd herkend als krijgsheld, die juist een grote hoeveelheid Filistijnen had gedood. Daarom deed David alsof hij krankzinnig was, door het speeksel in zijn baard te laten lopen en overal kruisjes te tekenen, waarna koning Achis hem liet gaan (1 Samuël 21:10-16; Psalmen 34 en 56).
David spaarde Saul een tweede keer toen hij het legerkamp van Saul binnensloop en als bewijs de speer en waterkan van Saul meenam (1 Samuel 26). Door de verhalen waarbij David twee keer het leven van Saul spaarde, toonde de anonieme auteur van het verhaal aan dat David respect had voor de monarchie in het noorden van Israël. Dit maakte het de noordelijke stammen van Israël later makkelijker hem als koning te erkennen, zodat zijn rijk uiteindelijk zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van Israël omvatte.
Later, toen David nog steeds op de vlucht was voor Saul, kwam hij met 600 soldaten en hun gezinnen voor de tweede keer in het gebied van Gat. Deze keer ontving Achis hem vriendelijk en liet David en zijn groep in Ziklag wonen, waar ze zestien maanden bleven. Achis was in de veronderstelling dat David en zijn leger Judese steden overvielen, maar in plaats daarvan plunderde Davids leger de nomadenstammen in de Negev, die ook de bevolking van Juda bedreigden. Zo bewees David enerzijds zijn stambroeders een grote dienst en liet hij Achis anderzijds in de veronderstelling dat hij in zijn vaderland alle steun had verloren en de Filistijnen daarom loyaal zou dienen (1 Samuël 27:1-12). Uiteindelijk had Achis zo veel vertrouwen in David gekregen dat hij hem aanstelde als zijn persoonlijke lijfwacht (1 Samuël 28:2). Alleen het wantrouwen van de overige vorsten van de vijfstedenbond, maakten dat Achis David dwong zijn leger af te bouwen en terug te gaan naar huis. Maar ook bij deze gelegenheid bevestigde Achis nogmaals zijn vertrouwen in David (1 Samuël 29:1-11).
Koning
[bewerken | brontekst bewerken]Met de dood van Saul eindigt het boek 1 Samuel en begint 2 Samuel. Tijdens een slag met de Filistijnen had Saul zelfmoord gepleegd om niet in hun handen te vallen, kort nadat de Filistijnen drie zonen van Saul hadden gedood (1 Samuel 31:1-4). Een ontsnapte soldaat uit het leger van Saul bracht David de boodschap, waarbij hij zei dat hij de dodelijk gewonde Saul op zijn verzoek de genadestoot had gegeven. David liet hem hierop executeren (2 Samuel 1:1-16). Hierna zong David een klaaglied, het "Lied van de boog", waaruit zijn loyaliteit aan Saul als koning en diepe vriendschap met Jonatan bleek (2 Samuel 1:17-27).
Hierna ging David in Hebron wonen, waar hij koning werd over het koninkrijk Juda (2 Samuel 2:1-4). Sauls zoon Isboset volgde zijn vader op als koning van het koninkrijk Israël. Nadat Isboset werd vermoord door zijn eigen soldaten (2 Samuel 4:2-7), werd David gezalfd tot tweede koning over heel Israël (2 Samuel 5:1-3). Hij regeerde 7,5 jaar vanuit Hebron over Juda en stichtte toen zijn hoofdstad in Jeruzalem, dat hij veroverde op de Jebusieten (2 Samuel 5:5-12).
Aan het einde van deze verhalencyclus staan drie belangrijke hoofdstukken die elk een specifiek aspect van Davids koningschap belichten: 2 Samuel 6 betreft de cultus en bevat het verhaal over de ark van het verbond, die door David naar Jeruzalem werd gehaald. In 2 Samuel 7 wordt David een duurzame dynastie beloofd en 2 Samuel 8 betreft het territorium, waarin Davids overwinningen worden genoemd, waardoor hij zijn grondgebied kan uitbreiden tot een groot rijk.
De hierop volgende hofvertellingen over koning David zijn buitengewoon compact en kunstzinnig, waarin een gedifferentieerd beeld van het karakter van David en degenen die hem omringden wordt geschetst. Onomwonden wordt beschreven hoe David in een draaikolk van gebeurtenissen werd meegezogen die een "rampgeschiedenis" van zijn dynastie kan worden genoemd.[5] Tot op hoge leeftijd werd David geconfronteerd met geweld, moord, opstand en intriges. Aan het einde ervan lukte het de profeet Natan en de koningin-moeder Batseba om Salomo op de troon te krijgen (1 Koningen 1). Aan het begin staat daar tegenover hoe David overspel pleegde met Batseba en haar echtgenoot vermoordde, een dramatisch verhaal naar het klassieke motief van de dodenbrief.[6] Uit dit overspel werd duidelijk de troonopvolger geboren, een feit dat niet alleen David maar ook latere redacteuren probeerden te verdoezelen (2 Samuel 11 en 12:24).[7] Tussen deze twee verhalen staan veel andere over het Huis van David: de verkrachting van Tamar door koningszoon Amnon (2 Samuel 13), de moord op Amnon door zijn broer Absalom (2 Samuel 14), de opstand van Absalom tegen zijn vader David, die hierdoor Jeruzalem moest ontvluchten (2 Samuel 15-17), hoe Absalom werd gedood door Davids legeraanvoerder Joab (2 Samuel 18), de afsplitsing van Israël van Juda en de rebellie van Seba, die door de nieuwe legeraanvoerder Amasa heimelijk werd gedood (2 Samuel 20:8-13; vergelijk 2 Samuel 3:22-27).
Psalmist
[bewerken | brontekst bewerken]73 psalmen worden traditioneel aan David toegeschreven, vooral door hun opschrift. In deze psalmen getuigt hij van zijn vertrouwen op God. Bekende psalmen van David zijn Psalm 23 ("De Heer is mijn herder"), Psalm 103 ("Prijs de Heer, mijn ziel") en Psalm 131 ("Heer, niet trots is mijn hart"). De consensus onder Bijbelwetenschappers is dat deze psalmen niet door David zijn geschreven.
Historiciteit
[bewerken | brontekst bewerken]Bronnen van de geschiedenis van David
[bewerken | brontekst bewerken]Er bestaat geen twijfel over dat de Bijbelse verhalen over David allereerst als verhalen moeten worden beschouwd en de (meestal terechte) vragen over de historiciteit vooraf een historisch-literaire classificatie vereisen. Pas wanneer meer duidelijk is over hun ontstaan, datering en bedoeling, kan men proberen een historische evaluatie te formuleren. Hoewel over de geschiedenis van de redactie nog altijd geen consensus is, kan wel worden gesteld dat een schets van de context waarin de verhalen zijn ontstaan wel mogelijk is.[8][9][10][11]
Een veilig vertrekpunt volgt uit de vraag naar een eerste doorlopende verhaallijn die de verhalen verbindt. Een dergelijke verhaallijn kan worden gevonden in 2 Samuel 1-5. Deze loopt door tot in 1 Koningen 2 en laat zich op zijn beurt weer herleiden tot 1 Samuel 16 en misschien zelfs 1 Samuel 9. Deze pre-dynastieke en zelfs pre-deuteronieke narratieve compositie, wordt aangeduid als vertelling over het vroege koningschap en over het algemeen op na 722 v.Chr. gedateerd[12] resp. de 7e eeuw v.Chr.[13] Kenmerkend voor deze verhalen is dat ze David plaatsen in de traditie van Sauls koningschap en hem als opvolger beschrijven, maar ook dat hij de gesplitste koninkrijken Juda en Israël verenigde. De opzet van de verhaalcompositie had ten doel de latere koningen uit Davids dynastie een ontstaansgeschiedenis te geven die voldeed aan twee voorwaarden: ten eerste moest het een politieke rechtvaardiging geven voor het inlijven van het zieltogende noordelijke koninkrijk Israël en ten tweede de integrerende kracht van de davidische dynastie versterken, zodat zij door de loyale houding van David tegenover Saul en zijn nakomelingen de sympathie van de voormalige onderdanen van het noordelijke rijk wonnen.
De redactie van de hofvertellingen in de late koningstijd kon bij het vervaardigen van deze ontstaansgeschiedenis van Davids koningschap teruggrijpen op oudere verhalen en voorbeeldteksten. De verhalen over Saul en David zijn vooral losstaande vertellingen, zoals de aanstelling als muzikant (1 Samuel 16:14-23), het huwelijk met Sauls dochter (1 Samuel 18:13-27), de moord op de priesters van Nob (1 Samuel 22:6-19), het sparen van Saul (1 Samuel 24:1-16) of de beschrijving van de slag bij Gilboa (1 Samuel 31:1-13). Op het gebied van Davids weg naar het koningschap zijn er het klaaglied over Saul (2 Samuel 1:19-26), fragmenten uit een Abner-vertelling (2 Samuel 3), de moord op Isboset (2 Samuel 4:5, 6<) en de verovering van Jeruzalem (2 Samuel 5:6-8). Niet al deze verhalen waren voorheen verbonden met David. Ze boden veeleer thema's die ook in andere heldenepen en plaatselijke roversverhalen worden aangetroffen.[14]
Daarentegen gaat het bij de hofverhalen in de Jeruzalem-periode om een afgeronde verzameling, die door de redactie in de vertelling is ingepast. De verhalen draaien om de vraag welke van Davids zonen zijn erfenis zal ontvangen. Hoe spannend ze ook zijn, uiteindelijk werpen ze met alle moord en geweld een ongunstig licht op David en zijn koninklijke familie. Daarom is er nog altijd discussie over waar en wanneer deze verhalen konden ontstaan. Vroeger dacht men aan een soort politiek smaadschrift tegen het huis van David, stammend uit het noordelijke koninkrijk.[15] Het tegendeel, namelijk dat de verhalen oorspronkelijk in het zuidelijke koninkrijk waren gesitueerd en het legendarische verleden van David in een mooi verhaal verpakten, wordt tegenwoordig ook overwogen.[16] Als in aanmerking wordt genomen dat al deze verhalen in de versies van na de Babylonische ballingschap werden weggelaten (vergelijk 1 Kronieken 20:1ff), dringt zich de vraag op waarom ze in de late koningsperiode werden opgenomen. Ook als die vraag niet afdoende beantwoord kan worden, moeten twee zaken worden meegewogen: ten eerste passen gewelddadige conflicten en omstreden troonopvolgingen uitstekend in de opkomst van dynastieke verhalen. Ten tweede werden ongeveer in dezelfde tijd in de inscripties van het Assyrische rijk conflicten en strijd binnen de koninklijke familie zelfs als propaganda opgenomen.
Davids koninkrijk
[bewerken | brontekst bewerken]Voor de historische vraag over Davids koninkrijk is allereerst van belang vast te stellen over welk gebied hij heerste. De Bijbelse traditie schreef hem een groot rijk toe (2 Samuel 8:2-14) en omvatte de staten Juda en Israël, de oostelijke gebieden Edom, Ammon en Moab en het rijk Aram-Damascus inclusief de daarvan afhankelijke staatjes van de Arameeërs. Verder reikte Davids rijk van tot de Egyptische stroom Wādī l-‘Arīš in het zuiden tot Lebo-Hamat in het noorden.
Een dergelijk groot koninkrijk van David heeft nooit bestaan. Er zijn vier argumenten die tegen het bestaan pleiten: ten eerste ligt de schatting van het aantal inwoners dat Israël rond 1000 v.Chr. kende rond 55.000 voor het gezamenlijke berggebied van Samaria en Juda. Als dit aantal als basis wordt genomen om vast te stellen hoeveel soldaten voor een leger zouden kunnen worden gerekruteerd, kunnen dat er (bij een aandeel van 2,5% strijders) ongeveer 1.500 zijn geweest, waarmee het onmogelijk is een dergelijk oppervlak te veroveren en controleren. Ten tweede de grootte van de hoofdstad Jeruzalem, die rond 1000 v.Chr. een oppervlak bestreek van ongeveer 4 ha op de zuidoostheuvel (Davids stad). Dat is niet toereikend voor een administratief apparaat om een dergelijk rijk te controleren en beheersen. Ten derde is er de zogenoemde "low chronology" waarbij de urbanisatie respectievelijk ijzertijd IIA in Israël 75 tot 100 jaar later begon.[17] Verder zijn nergens archeologische sporen gevonden uit de periode van David van zijn veroveringsoorlogen of aanwijzingen van een passende infrastructuur. Ten vierde het literaire beeld van de Bijbelse oorlogskroniek in 2 Samuel 8:2-14, die de veroveringen formuleert op de wijze van de herdenkingsinscripties van het Nieuw-Assyrische Rijk. Het beschrijft een ideologische koning en projecteert de grote uitbreiding van het rijk onder Jerobeam II in de vroege 8e eeuw v.Chr. naar de tijd van David.[18]
Archeologische vondsten
[bewerken | brontekst bewerken]Archeologische bewijzen voor koning David en zijn wereld zijn er nauwelijks; in feite is er over de periode tussen de zestiende en de achtste eeuw v.Chr., ondanks vele opgravingen en onderzoekingen, maar heel weinig gevonden. De bevolking van de landstreek Judea bestond waarschijnlijk slechts uit enkele duizenden nomadische herders. Steden zijn niet gevonden, wel een twintigtal dorpen. Of er in de tijd van David (dat zou dus de tiende eeuw v.Chr. zijn) een staat in Palestina bestond is omstreden; er zijn zelfs geen potscherven uit deze tijd bekend. Wel bestaan er inscripties uit ongeveer 850 v.Chr. (Tel Dan-stele, Mesa-stele) waarop het heersershuis van Israël als 'Huis van David' omschreven wordt - maar ook deze interpretaties worden aangevochten. In 2019 concludeerden wetenschappers dat er waarschijnlijk verwezen wordt naar koning Balak en niet naar koning David.[19]
Historische schets
[bewerken | brontekst bewerken]Sommige historici nemen aan dat koning David als historische figuur heeft bestaan, maar dat (net als bijvoorbeeld bij Koning Arthur) veel van de verhalen over zijn leven eerder tot de mythen behoren en niet als harde geschiedschrijving moeten worden beschouwd.
Het begin van Davids koningschap bevindt zich in het duister. Al is een historische schets hachelijk door het ontbreken van voldoende bewijsmateriaal, uit het schaarse materiaal over Palestina in de late bronstijd kan wel iets worden gezegd op basis van de Amarnabrieven. Tegen deze achtergrond kunnen de volgende historische contouren worden geschetst: Rond 1000 v.Chr. verscheen in de bergen van het zuidelijke Juda een bandietenleider die David heette. Hij vestigde een lokaal (stads)koningschap dat in Hebron zijn centrum had en in de nabije omgeving zijn verwante clientèle had. Davids invloed breidde zich hierna in zuidelijke richting uit tot in de uitlopers van de bergen van Juda en in westelijke richting tot Seba. Aangezien zijn koninkrijk niet op een handelsroute lag en ver van het machtscentrum, had dit koninkrijk alleen lokale betekenis en maakten de Filistijnen in het kustgebied zich geen zorgen om deze ontwikkeling. Men kan een vreedzame co-existentie aannemen, van wie vooral David, maar ook de Filistijnen profiteerden.[20] Voor machtsuitbreiding kwam daarom alleen expansie naar het noorden in aanmerking. Om die reden verplaatste David zijn politieke centrum naar Jeruzalem. Deze stap leidde onvermijdelijk tot conflicten met de noorderburen, het Benjaminitische koningshuis van Saul in Gibea of Gibeon. Mogelijk ligt deze verdachte politieke constellatie nog besloten in de Bijbelse vertellingen, waarbij de vijandschap tussen Saul en David werd omgebogen tot opvolging en van de agressor David de opgejaagde werd gemaakt. Hoe dan ook schijnt David het koningschap van Saul onder zijn invloed te hebben gebracht, zonder dat van een dubbelkoningschap kan worden gesproken.
David in het christendom
[bewerken | brontekst bewerken]In de laatste twee eeuwen voorafgaande aan het ontstaan van het christendom ontstond de overtuiging dat de beloofde Messias een afstammeling van koning David zou zijn. Om die reden werd Jezus' carrière geïnterpreteerd "met behulp van de titels en functies die aan David werden toegeschreven in het mysticisme van de zionistische sekte, waarin hij diende als priester-koning en hij de middelaar was tussen God en mensen."[21] In het vroege christendom geloofde men dat "het leven van David het leven van Christus [voorafschaduwde]; beiden werden in Bethlehem geboren; Davids leven als herder wees vooruit naar Christus, de Goede Herder; de vijf stenen die David koos om Goliat te verslaan stonden voor de vijf wonden van de gekruisigde Christus; het verraad van Davids vertrouwde raadgever Achitofel en de reis door Kidron herinnerden aan elementen in het verhaal over Jezus' Passie. Veel Psalmen die aan David worden toegeschreven in het Nieuwe Testament, zijn duidelijk voorspellingen van de toekomstige Messias."[22]
De afstamming van Jezus als nakomeling van David komt al voor in de vroegste christelijke geschriften (zie bijvoorbeeld Romeinen 1:3). In de latere evangeliën werden complete stambomen van Jezus opgenomen om aan te tonen dat David een verre voorvader van Jezus was, via Jezus' "voedstervader" Jozef (Matteüs 1; Lucas 3). Ook Maria, de moeder van Jezus, zou volgens een traditie een nakomeling van David zijn. Deze stambomen zijn historisch gezien problematisch.[23]
David in de kunst
[bewerken | brontekst bewerken]Beeldhouwwerken die David voorstellen
[bewerken | brontekst bewerken]Zie hiervoor de doorverwijspagina Beeld van David.
- David (Michelangelo) - 1501–1504
- David van Donatello - ca. 1440
- David (Bernini) - 1623–1624
Het Wilhelmus
[bewerken | brontekst bewerken]In het achtste couplet van het Wilhelmus (dat zelden wordt gezongen) zingt men over David en zijn leven. In dit couplet is Willem van Oranje met hem vergeleken.
Verfilmingen
[bewerken | brontekst bewerken]Over het leven van koning David zijn meerdere films gemaakt. Een bekende verfilming is King David (1985) van Bruce Beresford.
Stamboom
[bewerken | brontekst bewerken]Isaï | ? | Nachas[24] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eliab | Abinadab | Samma | Sima[25] | Netanel | Raddai | Osem | David | Seruja | Abigail | Jeter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jibchar | Elisama / Elisua[26] | Elifelet / Elpelet[26] | Noga | Nefeg | Jafia | Elisama | Eljada / Beëljada[26] | Elifelet | Absai | Joab | Asaël | Amasa | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Talmai | Ammiël | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nabal | Uria | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achinoam | Abigail | Maächa | Chaggit | Abital | Egla | Batseba | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jonadab | Amnon | Daniël | Absalom | Tamar | Adonia | Sefatja | Jitream | Sima / Sammua[26] | Sobab | Natan | Salomo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amasja | Joas | Achazja | Joram | Josafat | Asa | Abia | Rechabeam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Azaria | Jotam | Achaz | Hizkia | Manasse | Amon | Josia | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johanan | Jojakim | Zedekia | Joachaz/Sallum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jechonja | Zedekia | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sealtiël | Malkiram | Pedaja | Senassar | Jekamja | Hosama | Nedabja | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zerubbabel | Simeï | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mesullam | Hananja | Selomith | Hasuba | Ohel | Berechja | Hasadja | Jusab-Hesed | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pelatja | Jesaja | Refaja | Arnan | Obadja | Sechanja | Semaja | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hattus | Jigeal | Bariah | Nearja | Safat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eljoënai | Hizkia | Azrikam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hodajeva | Eljasib | Pelaja | Akkub | Johanan | Delaja | Anani | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- ↑ N. Scherman (2001): The Stone Edition Tanach, Mesorah Publications, pag. 2038
- ↑ Spreekwoordelijk wordt "David tegen Goliat" gebruikt wanneer een zwakkere of kleinere underdog een veel sterkere tegenstander verslaat.
- ↑ In 2 Samuel 21:19 staat echter dat een zekere Elchanan Goliat heeft geveld. De Targoem oppert dat met Elchanan David zelf wordt bedoeld. Een andere verklaring van deze schijnbare discrepantie is dat er simpelweg twee Goliats zijn geweest. Het door veel Bijbelgeleerden geopperd idee dat Goliat een titel is, ondersteunt dit idee. Zie A. Cohen: Soncino Books of the Bible
- ↑ Richard Schultz (2000): Die sogenannten Widersprüche im Alten Testament – deel 2
- ↑ E. Blum (1996): Ein Anfang der Geschichtsschreibung? Anmerkungen zur sog. Thronfolgegeschichte und zum Umgang mit Geschichte im Alten Israel, Trumah 5, pag. 9-46
- ↑ Homerus: Ilias VI, 168f; Herodotus: Historiën III, 44; Sprookje van Grimm: De duivel met de drie gouden haren; zie hierover A.A. Fischer (1989): David und Batseba. Ein literarkritischer und motivgeschichtlicher Beitrag zu II Sam 11, ZAW 101, pag. 56f
- ↑ Zie ook T. Veijola (1979): Salomo – der Erstgeborene Bathsebas, in: J.A. Emerton (Uitg.), Studies in the Historical Books of the Old Testament (VT.S 30), Leiden, pag. 230-250
- ↑ R.G. Kratz (2000): Die Komposition der erzählenden Bücher des Alten Testaments. Grundwissen der Bibelkritik, Göttingen, pag. 161-193
- ↑ J. Vermeylen (2000): La loi du plus fort. Histoire de la rédaction des récits davidiques de 1 Samuel 8 à 1 Rois 2 (BEThL 154), Leuven
- ↑ A.S. Fischer (2005): Die literarische Entstehung des Großreichs Davids und ihr geschichtlicher Hintergrund. Zur Darstellung der Kriegschronik in 2Sam 8,1-14 (15), in: U. Becker / J. van Oorschot (Uitg.): Das Alte Testament – ein Geschichtsbuch?! (ABG 17), Leipzig, pag. 101-128
- ↑ T.A. Rudnig (2006): Davids Thron. Redaktionskritische Studien zur Geschichte von der Thronnachfolge Davids (BZAW 358), Berlin / New York
- ↑ W. Dietrich (1998): Die frühe Königszeit in Israel. 10. Jahrhundert v. Chr. (BE 3), Stuttgart
- ↑ A.S. Fischer (2005): Die literarische Entstehung des Großreichs Davids und ihr geschichtlicher Hintergrund. Zur Darstellung der Kriegschronik in 2Sam 8,1-14 (15), in: U. Becker / J. van Oorschot (Uitg.): Das Alte Testament – ein Geschichtsbuch?! (ABG 17), Leipzig, pag. 284-291
- ↑ St. Isser (2003): The Sword of Goliath. David in Heroic Literature (SBL 6), Atlanta / Leiden
- ↑ K. Budde (1906): Geschichte der althebräischen Litteratur (Die Litteratur des Ostens in Einzeldarstellungen 7/1), Leipzig
- ↑ I. Finkelstein, N.A. Silberman (2006): David and Salomo. In Search of the Bible’s Sacred Kings and the Roots of the Western Tradition, New York, pag. 102-107
- ↑ J. Gertz (2004): Konstruierte Erinnerung. Alttestamentliche Historiographie im Spiegel von Archäologie und literarhistorischer Kritik am Fallbeispiel des salomonischen Königtums, BThZ 21, pag. 3-29
- ↑ A.A. Fischer (2005): Die literarische Entstehung des Großreichs Davids und ihr geschichtlicher Hintergrund. Zur Darstellung der Kriegschronik in 2Sam 8,1-14 (15), in: U. Becker / J. van Oorschot (Uitg.), Das Alte Testament – ein Geschichtsbuch?! (ABG 17), Leipzig, pag. 101-128
- ↑ Oude gevonden steen 1868 toch niet bewijs van bestaan koning David, Nederlands Dagblad, 2 mei 2019
- ↑ H. Niemann (2002): Nachbarn und Gegner, Konkurrenten und Verwandte Judas: Die Philister zwischen Geographie und Ökonomie, Geschichte und Theologie, in: U. Hübner / E.A. Knauf (Uitg.), Kein Land für sich allein (FS M. Weippert; OBO 186), Freiburg (Schweiz) / Göttingen, pag. 70-91
- ↑ David, Encyclopædia Britannica Online. Gearchiveerd op 10 juli 2023.
- ↑ John Corbett (1911): King David, The Catholic Encyclopedia, New York: Robert Appleton Company. Gearchiveerd op 18 april 2023.
- ↑ David Flusser (2001): "Jezus, een joodse visie", B. Folkertsma Stichting voor Talmudica, Hilversum, 2001, pag. 24
- ↑ 2 Samuël 17:25. 1 Kronieken 2:16 noemt Seruja en Abigaïl als zusters van David, maar aangezien een andere vader wordt genoemd, waren het kennelijk halfzusters.
- ↑ 1 Kron 2:13 zegt dat David zes oudere broers had - Samma ontbreekt. 1 Samuel 16:6-10 en 1 Samuel 17:12-13 zeggen dat er zeven oudere broers waren, waarvan de oudste drie, Eliab, Abinadab en Samma, met name worden genoemd. Misschien zijn Samma en Sima dezelfde persoon (maar dan klopt de telling in 1 Samuel niet) of misschien was Samma jong gestorven en daarom niet vermeld in 1 Kronieken.
- ↑ a b c d De namen zijn in 1 Kron 2 en 1 Kron 14 iets verschillend