Padmâvatî

Padmâvatî
De godin Padmávatî, Walkeshwar Jaïnistische tempel, Mumbai
De godin Padmávatî, Walkeshwar Jaïnistische tempel, Mumbai
Componist Albert Roussel
Soort compositie opera
Gecomponeerd voor solisten, koor en symfonieorkest
Opusnummer 18
Compositiedatum 1913-1918
Première 2 juni 1923
Vorige werk opus 17: Le festin de l'araignée
Volgende werk opus 19: Deux mélodies
Oeuvre Oeuvre van Albert Roussel
Portaal  Portaalicoon   Klassieke muziek

Padmâvatî is een opera in twee bedrijven van de Franse componist Albert Roussel. Het libretto is van Louis Laloy en is gebaseerd op La légende de Padmanî, reine de Tchitor (Frans voor De legende van Padmanî, koningin van Tsjitor) van Theodore-Marie Pavie, wat een hervertelling is van het gedicht Padmavat van Malik Mohammed Jayasi uit 1540. Roussel schreef de opera tussen 1913 en 1918. De première vond plaats in de Opéra van Parijs op 1 juni 1923 onder leiding van dirigent Philippe Gaubert. Roussel heeft het werk als opéra-ballet geschreven met vele balletdelen en mogelijkheden voor spektakel. De componist liet zich inspireren door zijn bezoek aan de verwoeste stad van Chittor in Rajputana (nu Rajasthan). Hij verwerkte elementen van Hindoestaanse muziek in zijn muziek.

Rol Stemtype Premièrebezetting 1 juni 1923
Padmâvatî, Koningin van Chittor alt Ketty Lapeyrette
Ratan-Sen, haar echtgenoot, Koning van Chittor tenor Paul Franz
Alaouddin, Sultan van de Mongolen bariton Édouard Roux
Nakamti, een jonge vrouw uit Tchitor mezzo-sopraan Jeanne Laval
Brahmaan tenor Henri Fabert
Badal, vijand van Ratan-Sen tenor Mario Podestà
Gora, bediende van het paleis tenor Dalerant
Priester bas Armand-Émile Narçon
Wachter tenor
Eerste en tweede paleisvrouwen mezzo-sopraan en alt
Krijger bariton
Koopman tenor
Ambachtsman bariton
3 volksvrouwen 3 sopranen

Plaats: Chittor, India
Tijd: rond 1300

De Mongoolse sultan Alaouddin (Arabisch voor "verheffing van het geloof") belegert de stad Chittor. Hij komt bij Ratan-Sen, de heerser van de stad voor verdesonderhandelingen. Ratan-Sen leidt hem rond door de stad. De Mongoolse leger arriveert in een groots koor. De krijgers van Ratan-Sen dansen voor de sultan. Daarna dansen de vrouwelijke slaven. Alaouddin vraagt om een glimp van Ratan-Sens echtgenote Padmâvatî (Sanskriet voor "Voorzien van Lotus") te mogen zien, wier schoonheid legendarisch is. Ratan-Sen gaat aarzelend akkoord. Alaouddin weigert vervolgens om vrede te sluiten, tenzij hij Padmâvatî krijgt.

De Mongolen vallen de stad aan. Padmâvatî vraagt aan de priesters van de tempel van Shiva hoe de oorlog zal aflopen. Dan arriveert de gewond geraakte Ratan-Sen onder het bloed. Padmâvatî vertelt hem voordat hij sterft dat zij zich aan Allaoudin zal geven om de stad te redden. Padmâvatî steekt haar man dood, belovend hem te volgen in de dood. De priesters maken een brandstapel, waaromheen de godinnen Kali en Durga dansen. Padmâvatî vergezelt hem op de brandstapel juist op het moment dat Alaouddin arriveert.

  • Suite nr.1 (1e akte)
    • I. Prélude
    • II. Danse guerrière
    • III. Danse des femmes esclaves
  • Suite nr. 2 (2e akte)
    • I. Prélude
    • II. Danse et Pantomime

Orkestbezetting

[bewerken | brontekst bewerken]