Taalwet bestuurszaken

De gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken,[1] kortweg de taalwet bestuurszaken, vormen een van de belangrijkste onderdelen van de taalwetgeving in België.

De wet is een samenvoeging[2] van

  • art. 7, § 2, van de wet van 28 juni 1932 op het gebruik van de talen in bestuurszaken;[3]
  • delen van de wet van 8 november 1962 tot wijziging van provincie-, arrondissements- en gemeentegrenzen en tot wijziging van de wet van 28 juni 1932 op het gebruik van de talen in bestuurszaken en van de wet van 14 juli 1932 houdende taalregeling in het lager en in het middelbaar onderwijs;[4] en
  • delen van de wet van 2 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.[5]

Voor het taalgebruik in rechtszaken, in het onderwijs en in het bedrijfsleven gelden andere specifieke taalwetten. Het privégebruik van talen (alles wat niet van het “openbaar gezag” of het “gerecht” afhangt) is vrij.[6]

Volgens de Grondwet omvat België vier taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied.[7] Hoofdstuk 2 van de taalwet bestuurszaken legt de grenzen van deze taalgebieden vast: zo valt het Nederlandse taalgebied samen met het Vlaams Gewest[8] en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.[9] Deze indeling kan enkel met een wet met bijzondere meerderheid aangepast worden.[10]

Voor een aantal gemeenten in de eentalige taalgebieden beschrijft de taalwet bestuurszaken een speciaal statuut: de faciliteiten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de randgemeenten enerzijds,[11] en de taalgrensgemeenten anderzijds.[12] De gemeenten die in de wettekst vermeld staan, zijn nog die van voor de gemeentefusie.

De wet regelt verder het gebruik van talen in bestuurszaken. Dit geldt voor alle openbare overheden. De wet schrijft voor waar welke landstaal gebruikt moet worden: Nederlands, Frans of Duits.

De wet regelt zowel het taalgebruik van ambtelijke diensten intern en onderling als het taalgebruik met de burger. In de regel komt het erop neer dat de plaatselijke diensten in ieder taalgebied uitsluitend de eigen taal gebruiken.

De centrale diensten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn tweetalig en moeten zich aanpassen, uiteraard aan de taal van hun burgers maar ook aan de taal van de lokale besturen, al naargelang. Zo moet er officieel voldoende personeel zijn om beide taalgroepen te kunnen bedienen, maar er is een ernstig tekort aan Nederlandstalig personeel. Men trachtte dit op te lossen via het taalhoffelijkheidsakkoord, maar de Raad van State schorste dat akkoord in 2003[13] en nogmaals in 2005[14] wegens ongrondwettelijk. Door alle politieke geharrewar is er nog steeds geen echte vooruitgang in de kwestie.

Een ambtenaar in, bijvoorbeeld Antwerpen, is dus niet vrij in dienstverband de taal te spreken of te schrijven die hij wil. De wet gebiedt hem het Nederlands te gebruiken in alle contacten met alle burgers en collega's van het Nederlandse taalgebied en ook met alle collega's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hetzelfde geldt overigens wederzijds voor die Brusselse collega.

De wet laat niettemin enkele vrijheden voor de “eentalige” ambtenaren. De communicatie tussen ambtenaren van de eentalige gebieden onderling is niet geregeld. In de praktijk zullen die vaak elk hun eigen taal gebruiken in een soort passieve tweetaligheid, dat wil zeggen: men verstaat de ander. De burgemeester van Luik zal zijn Antwerpse collega in het Frans aanschrijven en deze zal in het Nederlands antwoorden. De wet schept ook uitdrukkelijk de mogelijkheid, niet de verplichting, om burgers van buiten het eigen taalgebied in de eigen taal te behandelen.[15] Iemand uit Frankrijk of Wallonië mag in Antwerpen in het Frans geholpen worden, een Franstalige Antwerpenaar niet.

In de faciliteitengemeenten is de regeling vaak zeer specifiek. In het officiële verkeer intern, onder elkaar en met de centrale diensten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moeten de overheden er de taal van het gebied gebruiken. Maar als een tegemoetkoming voor de anderstalige inwoners, kan de particuliere bevolking op verzoek de gemeentelijke diensten in de door betrokkene gebruikte taal verkrijgen (voor zover dat het Nederlands of het Frans is).[16] De Vlaamse overheid spoort via de omzendbrief-Peeters[17] de faciliteitengemeenten aan deze faciliteiten restrictief en strikt te interpreteren, onder andere door de Franstalige burgers in de faciliteitengemeenten die tegemoetkoming telkens opnieuw te laten aanvragen. In een "salomonsoordeel" van 20 juni 2014 heeft de (tweetalige) algemene vergadering van de Raad van State een tussenoplossing gedicteerd: inwoners moeten aanvragen om in het Frans bediend te worden, maar zo'n aanvraag geldt in beginsel voor een periode van 4 jaar (arrest nr. 222.776, Thiery, http://www.raadvst-consetat.be/arr.php?nr=227776&l=nl).

Akten en andere documenten die in de verkeerde taal opgemaakt zijn, zijn volgens de wet nietig maar de wet biedt de mogelijkheid ze te vervangen door een anderstalige, juiste versie.

  1. Gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken (“taalwet bestuurszaken”); Belgisch Staatsblad van 2 augustus 1966, p. 7799
  2. Koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken[dode link]; Belgisch Staatsblad van 2 augustus 1966, p. 7796
  3. Belgisch Staatsblad van 29 juni 1932, p. 3577
  4. Belgisch Staatsblad van 22 november 1962, p. 10315
  5. Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1963, p. 8217
  6. Belgische Grondwet, art. 30
  7. Belgische Grondwet, art. 4, 1e alinea; Taalwet bestuurszaken, art. 2
  8. Taalwet bestuurszaken, art. 3
  9. Taalwet bestuurszaken, art. 6
  10. Belgische Grondwet, art. 4, laatste alinea
  11. Taalwet bestuurszaken, art. 7
  12. Taalwet bestuurszaken, art. 8
  13. Arrest 118134 van de Raad van State van 8 april 2003
  14. Arrest 143469 van de Raad van State van 21 april 2005
  15. Taalwet bestuurszaken, art. 12, 1e zin, laatste clausule
  16. Taalwet bestuurszaken, art. 25 voor de randgemeenten; art. 12, laatste zin, voor de taalgrensgemeenten
  17. Omzendbrief BA 97/22 van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap van 16 december 1997 betreffende het taalgebruik in gemeentebesturen van het Nederlandse taalgebied (“omzendbrief-Peeters”)