U (voornaamwoord)

U is een Nederlands persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon. Het is een van de mogelijke aanspreekvormen, waarmee de spreker zichzelf in dit geval ten aanzien van de aangesprokene een zekere afstandelijkheid aanmeet. U staat hiermee in contrast tot de informelere en alledaagse vormen jij/jullie en geldt als formeler en beleefder dan deze twee laatste vormen.

U kan zowel voor één persoon als voor een groep worden gebruikt. Het is daarnaast zowel de onderwerps- als de voorwerpsvorm. Het overeenkomende bezittelijk voornaamwoord is uw.

Het persoonlijk voornaamwoord "u" is in de 19e eeuw ontstaan als afkorting van "Uwe Edelheit", dat sinds de 17e eeuw steeds vaker in brieven werd gebezigd naarmate de oorspronkelijke beleefdheidsvormen jij/gij steeds gewoner werden en daardoor hun connotatie van beleefheid en afstandelijkheid verloren.

In het Middelnederlands was het persoonlijk voornaamwoord du nog de gewone vorm voor de tweede persoon enkelvoud, met ghi (gij) zowel het meervoud als de beleefde vorm hiervan. Toen du steeds meer verdrongen werd door gij en jij, ontstond er een behoefte aan een nieuwe beleefde aanspreekvorm. Zo kwam in de briefstijl van de 17e eeuw de vorm Uwe Edelheit op, vaak afgekort tot Uwe Edt, Uw(e) Ed., U Ed. en U E.. De vorm U E. werd in de 18e en 19e eeuw vaak gebruikt (in deftige kringen). Uit U E. (gesproken uwée, met de klemtoon op de tweede lettergreep) werd Uwe (gesproken uwe, met de klemtoon op de eerste lettergreep) en U. Dit geschiedde ook onder invloed van u, de objectsvorm van gij.[1]

In het Nederlands drukt men over het algemeen beleefdheid, respect, eerbied en/of afstandelijkheid uit door iemand met u aan te spreken (ook wel bekend als vousvoyeren). Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw is dit gebruik vooral in Nederland sterk afgenomen, desondanks wordt het nog steeds vaak als onbeleefd ervaren als men een vreemde zomaar tutoyeert. Aan de andere kant kan het gebruik van de beleefdheidsvorm in informelere situaties juist als ongepast gezien worden, omdat hiermee (soms onbedoeld) een zekere afstand tot de aangesprokene gecreëerd wordt.

Het gebruik van de beleefdheidsvorm is in de meeste gevallen wederzijds, maar dat is niet noodzakelijkerwijs zo. In dat geval wordt een verschil, al dan niet groot van aard, uitgedrukt. Een voorbeeld daarvan is een ouder iemand die een aanmerkelijk jongere persoon tutoyeert, terwijl andersom niet hetzelfde gebeurt. Een typisch voorbeeld hiervan is de middelbare scholier die de docent met u aanspreekt, terwijl de docent van zijn kant de leerling met jij aanspreekt.

Familiair gebruik

[bewerken | brontekst bewerken]

In Nederland komt het voor dat kinderen soms u mogen of moeten zeggen tegen de ouders en andere volwassen familieleden, vooral bij oudere generaties. Bij jongere generaties is dit gebruik vrijwel geheel verdwenen. In Vlaanderen wordt u in de spreektaal vaak tegenover familie en vrienden gebruikt, maar dan alleen als lijdend ("Ik zie u graag") of meewerkend ("Ik ga u een boek geven") voorwerp, niet als onderwerp. U is in dit geval meestal niet de beleefdheidsvorm, maar de objectsvorm van gij, wat in Vlaanderen als een informele aanspreekvorm geldt.

Hoofdlettergebruik

[bewerken | brontekst bewerken]

Voorheen werd u – net als het overeenkomende Sie in het Duits – altijd met een hoofdletter geschreven. Thans is dit ongebruikelijk. Het door het Genootschap Onze Taal in 2007 uitgegeven Witte Woordenboek Nederlands geeft aan dat de hoofdletter mogelijk, maar niet verplicht is voor een vorst of godheid.[2]

Voor God wordt binnen het christendom ook het voornaamwoord Gij gebruikt, met hoofdletter. In België is het echter niet ongebruikelijk om in zeer formele brieven u met een hoofdletter te schrijven.

"U" is samen met het tussenwerpsel o een van de twee woorden in het Nederlands die slechts uit één letter bestaan.

  1. A. van Loey (red.), Schönfeld's Historische grammatica van het Nederlands, 8e dr., Zutphen: W.T. Thieme, 1970, blz. 139-140, hoofdstuk 114c
  2. Prisma & Genootschap Onze Taal, het Witte woordenboek Nederlands, Utrecht: Het Spectrum, 2007, blz. 1358