Het Doornikse
Streek in België | |||
---|---|---|---|
Situering | |||
Gewest | Wallonië | ||
Provincie | Henegouwen | ||
|
Het Doornikse (Frans: Tournaisis) of Doornik en het Doornikse (Frans: Tournai et le Tournaisis) is een historische streek van het land van Doornik. Het vormde een historisch gewest door de stad Doornik en haar ommeland langs de Schelde. Gedurende de meeste van zijn geschiedenis hadden de koningen van Frankrijk, de bisschoppen van Doornik, de graven van Vlaanderen en enkele kleinere heren machtsaanspraken op het Doornikse, die evolueerden doorheen de tijd.
Geografie
[bewerken | brontekst bewerken]Het Doornikse presenteert zich als een vlakte met zachte golven. Het is gelegen tussen in het oosten, de heuvels van Pays des Collines, en in het westen de valleien van de Schelde en de Deule. De rivier Schelde loopt in het midden in de streek met zijkanalen als kanaal Nimy-Blaton in het zuiden, en het Spierekanaal in het noorden.
Het Doornikse behoort tot de Henegouwse Leemstreek, waarbij sinds lange tijd kalksteen wordt ontgonnen (zgn. Doornikse steen). In de regio wordt aan gemengde landbouw gedaan, waarbij meer dan 65% van het land wordt gebruikt voor landbouw.[1] Het landschap is meestal agricultureel met Doornik als centrumstad.
Geschiedenis
[bewerken | brontekst bewerken]Merovingen en Karolingen
[bewerken | brontekst bewerken]Het Doornikse was in de Gallo-Romeinse periode en later in de Frankische tijd een pagus (gouw), de pagus Tornacensis, van de civitas Menapiorum. Dit gebied werd begrensd door de Espierre en de Schelde aan de noordkant, in het zuiden door de Elnon, een beek op de huidige grens tussen België en Frankrijk en het gebied van Pevelen en in het oosten door het Mélantois en het Kortrijkse (Pagus Curtracensis).[2]
De Merovingen vestigden zich in Doornik vanaf 431 dankzij een foedus tussen Chlodio en de Romeinen. De stad bleef de hoofdstad van de vroege Merovingische staat tot 486, toen Clovis zijn hoofdplaats overbracht naar eerst Soissons en later Parijs. Na het vertrek van Clovis werd het bisdom Doornik gecreëerd, de eerste bisschop was Eleutherius.
De stad won aan belang onder de Karolingen dankzij de handelsroute over de Schelde. Aanvankelijk was de wereldlijke macht in handen van de bisschop van Doornik, maar in 817 stelde Lodewijk de Vrome een graaf aan voor het beheer van het gebied. In 853 werd volgens het Capitularium van Servais van Karel de Kale zijn gebied ingedeeld in 12 missicati. Het Doornikse hoorde bij het missicatum III met de pagi Flandrensis, Aardenburg, Waas, Gent, Kortrijk, Ostrevant, Pevele, Melantois, Caribant, Vermandois en Noyonnais. De bisschop van Doornik werd aangesteld als missus. Een van de graven die met name genoemd werd als gouwheer is een zekere Ingelram die volgens historicus Léon Vanderkindere de gouwen van Gent, Kortrijk en Doornik zou beheren,[3] maar recente studies in verband met de correcte interpretatie van de Latijnse tekst in het capitularium geven daar veel minder zekerheid over.
Ingelram was kamerheer van Karel de Kale en stond garant voor zijn koning in 864 in een verdrag tussen Karel en Lodewijk de Duitser. In 868 werd hij op missie gestuurd naar koning Salomon van Brittannië en op 6 maart 870 stond hij opnieuw garant voor Karel. In 875 was hij uit de gratie van Karel de Kale ten gevolge van intriges van diens vrouw Richildis en probeerde hij Lodewijk ervan te overtuigen het rijk van Karel binnen te vallen.[4]
Ingelram is uit de gratie van Karel de Kale gevallen en zijn "honores"[5] werden hem ontnomen. Volgens de oudere studies gebeurde dit in 866[3] of "kort na de winter van 870-871".[6] Volgens de recente studies na 870 en ten laatste in 875. Vroeger nam men aan dat een aantal van de gebieden van Ingelram dan zijn overgegaan naar Boudewijn met de IJzeren Arm met wie Karel de Kale zich net verzoend had en zo zou het Doornikse bij het graafschap Vlaanderen zijn gevoegd. Modern onderzoek stelt dat Boudewijn I zijn bevoegdheden niet werden uitgebreid, maar dat het zijn zoon Boudewijn II was, die tijdens de troebele tijden van de aanvallen van de Vikingen van de zwakte van de laatste Karolingers gebruik maakte om zijn domein uit te breiden over de pagi Aardenburg, Mempiscus en Kortrijk, de IJzergouw, Gent, Waas en mogelijkerwijze Kassel. Na zijn leenhulde aan Odo I van Frankrijk in 888 veroverde hij Boulogne, het Terwaanse en het Doornikse. In 896 deed hij ook een poging om de Vermandois aan te hechten, maar daarbij sneuvelde zijn broer Rudolf en werden de Vlamingen teruggedreven.[7]
Vlamingen en Capetingen
[bewerken | brontekst bewerken]De Vlaamse graaf Vlaamse graaf Boudewijn IV (980-1035) maakte van het Doornikse een kasselrij onder het gezag van een burggraaf. Het Doornikse zou een Vlaamse kasselrij blijven tot aan het begin van de 14e eeuw toen het werd geannexeerd als Frans kroondomein.
In 1146 werd het bisdom Doornik onafhankelijk van het bisdom Noyon waarmee het sinds 626 of 627 was verenigd. Op die manier kwamen zowat alle belangrijke plaatsen in het graafschap Vlaanderen in het bisdom Doornik terecht.
Binnen de bisschoppelijke heerlijkheid verscheen in 1147 een gezworen gemeente (communia) die de kiem van een stadsbestuur vormde. Het waren handelaars uit verenigingen als de Hommes de Sainte-Marie en de Charité Saint-Christophe. De ontluiking volgde in 1188 door toedoen van koning Filips Augustus, die daarmee heenstapte over de rechten van zijn Vlaamse vazal (tot wiens graafschap Doornik behoorde) én van het Heilig Roomse Rijk. De Capetingen voerden hun afstamming terug op de Merovingische koningen en hechtten dus groot belang aan hun bakermat Doornik. Tijdens een bezoek van koning Filips Augustus aan bisschop Evrard in 1187-1188 verleende hij een keure met stadsrechten. Zo bond hij de stad aan zich en werd Doornik een soort van koninklijke enclave. Het opereerde met een onafhankelijkheid die enigszins in de buurt kwam van de Noord-Italiaanse en Duitse stadsrepublieken. Het ommeland bleef een Vlaamse kasselrij.[8]
De burggraaf Boudewijn, de zoon van Everard III Radulf, heer van Mortagne, legde leenhulde af aan Filips II voor de heerlijkheid Mortagne, maar na het verdrag van Vernon in 1195 kwam het domein toe aan Vlaanderen. De burggraaf van Mortagne bleef een van de trouwste vazallen van de graven van Vlaanderen-Henegouwen en het gebied van de kasselrij bleef dus, gescheiden van de stad Doornik, onder de heerschappij van de graven van Vlaanderen.
Graaf Gwijde van Dampierre verloor zijn Doornikse kasselrij aan Filips de Schone. Eerst nam deze in 1297 Maria van Mortagne onder zijn "bescherming", op zodanige wijze dat ze toezegde haar land niet van de Vlaamse graaf maar van de koning zelf te houden. Na haar dood zette Filips de erfgenamen onder druk zodat ze in januari 1314 het land aan hem lieten. Het werd geannexeerd bij het kroondomein en op 22 maart nam Pierre de Galard namens de koning het kasteel van Doornik in bezit. Daarmee kwam een einde aan de Vlaamse kasselrij. In 1332 werden ook de stadsrechten opgeheven, maar dit werd in 1340 weer ongedaan gemaakt dankzij de loyauteit aan Frankrijk tijdens het Engels-Vlaamse beleg.
Koning Karel VI van Frankrijk richtte in 1383 het koninklijk baljuwschap van Doornik, het Doornikse, Saint-Amand en Mortagne op.[9] Dit was een reactie op het feit dat Doorniknaren Vlaamse verliezers van de Slag bij Westrozebeke hadden bevrijd.[10] De abbatiale heerlijkheid van Saint-Amand behoorde voortaan tot de streek, wat het aantal parochies in het Doornikse op een zestigtal bracht. De lokale bestuurssituatie was een lappendeken van ongelijke, al dan niet geneste feodale en allodiale entiteiten.
In 1389 wist de stad zich los te kopen uit het baljuwschap en voor het ommeland kwam het in 1432 tijdelijk ten einde. Over het algemeen wankelde de trouw aan de Franse koning haast nooit, ondanks de duidelijke interesse van de hertogen van Bourgondië voor Doornik. Na de dood van Karel de Stoute opende Doornik op 23 mei 1477 de poorten voor een garnizoen van koning Lodewijk XI van Frankrijk, die van de instabiliteit gebruik wilde maken om de Bourgondische Nederlanden te bedreigen. De regent Maximiliaan van Oostenrijk reageerde met een embargo dat Doornik economisch isoleerde.[11] Er volgde een beslissende demografische neergang.
Habsburgers
[bewerken | brontekst bewerken]In 1513-1519 waren de Engelsen meester van Doornik en het Doornikse. De baljuw werd vervangen door een governor, op gerechtelijk vlak werd een court sovereign geïnstalleerd, en er was zelfs een parlementaire afvaardiging (en). Door de oplopende kosten werd het geheel voor 600.000 kronen terugverkocht aan de Fransen, die daarmee een slechte investering deden. Keizer Karel V kwam militair tussen en voegde in 1521 Doornik en het Doornikse toe aan zijn Bourgondische erflanden. Omdat hij dat rechtvaardigde op grond van zijn aanspraken als graaf van Vlaanderen, voegde hij het gebied nominaal bij Vlaanderen. In de praktijk had het echter eigen instellingen en hing het alleen op gerechtelijk vlak af van de Raad van Vlaanderen.[12] Deze ontwikkeling deed zich haast onmiddellijk voor en lijkt het gevolg te zijn geweest van het feit dat de keizer beden vroeg aan de stad en het baljuwschap, waardoor een eigen statenvergadering ontstond en de voorziene afvaardiging naar de Staten van Vlaanderen dode letter bleef. De Vrede van Madrid van 1526 droeg Doornik, net als de andere Nederlanden onder Frans nominaal gezag, over naar het Heilig Roomse Rijk. De Staten van Doornik en het Doornikse emancipeerden zich van de stadsmagistraat en van het baljuwschap, tot ze vanaf 1556 jaarlijks bijeenkwamen.
De streek was een vroeg centrum van calvinisme in de Nederlanden, wat harde repressie opriep. Omdat deze vrij succesvol was, is het enigszins verrassend dat Doornik en het Doornikse in 1579 buiten de Unie van Atrecht bleven. De Vrede van Münster behield het gebied voor de Spaanse Nederlanden, tot het in de expansieoorlogen van de Zonnekoning op 25 juni 1667 aan Frankrijk viel. Het volgende jaar werd de nieuwe toestand erkend in het Verdrag van Aken en werd de provincie bestuurlijk geïntegreerd in de nieuwe Intendance de Flandre wallonne, zij het met behoud van de eigen statenvergadering. Omdat de hogere rechtscolleges in niet-veroverd gebied lagen, werd te Doornik onmiddellijk een Conseil souverain de Tournai opgericht, het latere Parlement de Flandre. Bij de Vrede van Utrecht in 1713 keerden Doornik en het Doornikse terug naar de Habsburgers, behalve het gebied rond Sint-Amands. Op justitieel vlak viel Doornik weer onder de Raad van Vlaanderen.
Einde van het ancien régime
[bewerken | brontekst bewerken]Aan het einde van de 18e eeuw hielden Doornik en het Doornikse op te bestaan als staatkundige eenheid. Een eerste signaal was de gerechtelijke hervorming van keizer Jozef II in 1782, die de provincie indeelde bij het Cour souveraine de Mons. Tijdens de Brabantse Omwenteling kwam het gebied in 1790 voor enkele maanden terecht in de nieuw opgerichte Verenigde Nederlandse Staten, een confederatie waarvan het stichtend lid was. Daarna was het in 1792 de beurt aan de Franse revolutionairen om het huidige België te bezetten en werd het Doornikse bij het departement Jemappes gevoegd. In 1793 werden de Fransen verjaagd, maar de geallieerden werden opnieuw verslagen door het Franse revolutionaire leger in de Slag bij Fleurus in 1794. Charles-Lambert Doutrepont, die de verenigde departementen ontwierp, ging niet in op het dringende verzoek om van Doornik een hoofdplaats te maken. Het gebied werd op 1 oktober 1795 geannexeerd bij Frankrijk als onderdeel van het departement Jemappes.
Moderne tijd
[bewerken | brontekst bewerken]Na de val van Napoleon in 1815 kwamen de Zuidelijke Nederlanden en het Doornikse terecht in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, maar dat was ook geen lang leven beschoren. De Belgische Revolutie van 1830 leidde tot de onafhankelijkheid van België. Sedertdien hoort het Doornikse bij de provincie Henegouwen.
In 1961 stelde René Lefebvre de oprichting van een nieuwe provincie voor om de integratie van Moeskroen en Komen in het Waalse Gewest te vergemakkelijken na hun overdracht vanuit het Vlaamse Gewest.[13]
Politiek en bestuur
[bewerken | brontekst bewerken]Hedendaags valt het Doornikse onder het arrondissement Doornik-Moeskroen, een van de zeven in de provincie Henegouwen, hoewel de grenzen van de historische provincie niet precies overeenkomen met die van het arrondissement. Naast Henegouwen, strekte het grondgebied van de laat-middeleeuwse heerlijkheid zich ook uit in streek rond Saint-Amand en Mortagne in het Franse Noorderdepartement (fr) en in Spiere-Helkijn in West-Vlaanderen.
Literatuur
[bewerken | brontekst bewerken]- (fr) Roger Berger, Tournai-Tournaisis. Institutions religieuses, villes et villages, 1991. ISBN 2871931585 (reeks Albums van Croÿ)
- (fr) Florian Mariage, Bernard Desmaele en Jean-Marie Cauchies (red.), Les institutions publiques régionales et locales en Hainaut et Tournai-Tournaisis sous l'Ancien Régime, reeks Studia 119, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2009, 571 p.
- (fr) Florian Mariage, Bailli royal, seigneurs et communautés villageoises. Jeux et enjeux de pouvoirs en Tournaisis de la fin du XIVe à la fin du XVIe siècle, 2015. ISBN 9057468107
- ↑ (fr) Utilisation de l'espace agricole. l'Etat de l'environnement Wallon (29 juni 2021). Gearchiveerd op 16 september 2021. Geraadpleegd op 31 augustus 2021.
- ↑ Léon Vanderkindere, La Formation territoriale des principautés belges au Moyen ge, vol. I, Bruxelles, H. Lamertin, 1902 (herdruk 1981) p. 281. Gearchiveerd op 27 februari 2023.
- ↑ a b Léon Vanderkindere, 1902, pp. 37-38.
- ↑ Stewart Baldwin, Baldwin I "Iron-arm" (Baudouin I "Bras de Fer", Balduinus Ferreorum-brachiorum), Originally uploaded 12 October 2006.
- ↑ Publieke functies verleend door de vorst. Vanaf het Capitulare van Quierzy in 877 van Karel de Kale werden deze functies erfelijk in West-Francië.
- ↑ Dhondt, Jean. "Het ontstaan van het vorstendom Vlaanderen." In: Revue belge de philologie et d'histoire, tome 21, 1942. pp. 53-93.
- ↑ Beatrijs Augustijn, Het graafschap Vlaanderen en zijn territorium, in 'De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795', ed. Walter Prevenier en Beatrijs Augustyn, Algemeen Rijksarchief, juli 2014.
- ↑ Paul Rolland, "Le Tournaisis, châtellenie flamande", in: Revue du Nord, mai 1926, p. 113-147. DOI:10.3406/rnord.1926.1402
- ↑ Florian Mariage, Bailli royal, seigneurs et communautés villageoises. Jeux et enjeux de pouvoir(s) en Tournaisis de la fin du XIVe à la fin du XVIe siècle, onuitgegeven mastersthesis, Université Catholique de Louvain, 2013
- ↑ Graeme Small, "Centre and Periphery in Late Medieval France: Tournai 1384-1477", in: War, Government and Power in Late Medieval France, ed. C. T. Allmand, 2000, p. 163. Gearchiveerd op 29 juli 2023.
- ↑ Monique Vleeschouwers-Van Melkebeek, "Het archief van de bisschoppen van Doornik: een inventaris uit 1477", in: Bulletin de la Commission royale d'histoire. Académie royale de Belgique, 1983, nr. 3-4, p. 135-136. DOI:10.3406/bcrh.1983.1217
- ↑ (fr) Hervé Hasquin (1988). Dictionnaire d'Histoire de Belgique. Didier-Hatier, p. 439.
- ↑ Encyclopédie du Mouvement wallon Tome II, p.940