Godsdienstoorlog

Een godsdienstoorlog is een oorlog veroorzaakt door godsdienstige verschillen of gelegitimeerd door godsdienstige argumenten. In enge zin slaat de term godsdienstoorlogen op een aantal conflicten die in Europa plaatsvonden tussen katholieken en protestanten van 1522 tot 1648. In ruimere zin refereren ze aan elk religieus conflict.[1]

Over de definitie van "godsdienstoorlog" is veel debat. Vaak zijn er ook andere factoren, vooral politieke, in het spel, of loopt de historisch gegroeide grens tussen verschillende etnische groepen nu eenmaal gelijk met de grens tussen verschillende religies.

De termen "heilige oorlog" of "jihad" worden ook wel gehanteerd om een oorlog om religieuze redenen te beginnen.

De Duitse historicus Konrad Repgen (1987) wees erop dat de strijdende partijen in een conflict meerdere intenties kunnen hebben om een oorlog te voeren en ook achterliggende motieven kunnen hebben gehad die historici inmiddels niet meer kunnen achterhalen. Derhalve dient men ervoor te waken dat een conflict een 'godsdienstoorlog' (of 'successieoorlog') noemt louter op grond van het motief dat een strijdende partij wellicht heeft gehad, omdat het daarmee niet per se een godsdienstoorlog wordt.[2] Hoewel sommige achterliggende motieven misschien wel nooit kenbaar zullen zijn, leveren oorlogsverklaringen wel bewijsmateriaal voor hoe de strijdende partij de oorlog in het openbaar legitimeerde.[2] Repgen concludeerde daarom:

...oorlogen zouden alleen [godsdienstoorlogen] moeten worden genoemd indien op zijn minst één van de strijdende partijen een beroep doet op 'religie', een religieuze wet, om haar oorlogsvoering te legitimeren en om publiekelijk te onderbouwen waarom haar gebruik van militair geweld tegen een politieke autoriteiten een bellum iustum zou moeten zijn.[2]

De Amerikaanse historicus Philip Benedict (2006) beargumenteerde dat Repgens definitie van 'godsdienstoorlog' te nauw was, want soms kunnen zowel legitimering als motivering worden vastgesteld.[2] Nederlands historicus David Onnekink (2013) voegde toe dat een 'godsdienstoorlog' niet per se hetzelfde is als een 'heilige oorlog' (bellum sacrum): 'Per slot van rekening is het volkomen acceptabel om te suggereren dat een wereldlijke vorst, zeg, een lutherse vorst in het Duitsland van de Reformatie, religieuze oorlogsvoering bedrijft met behulp van huurlingenlegers.'[2] Hoewel een heilige oorlog moet worden afgekondigd door een religieuze leider en worden uitgevochten door vrome soldaten, is dat niet het geval met een godsdienstoorlog, redeneerde hij.[2] Zo formuleerde hij zijn definitie van 'godsdienstoorlog' (war of religion) als volgt:

een oorlog die wordt gelegitimeerd door religie en/of voor religieuze doeleinden (maar mogelijk gestreden door seculiere leiders en soldaten).[2]

Aard van godsdienstoorlogen

[bewerken | brontekst bewerken]

Over de aard van godsdienstoorlogen is veel debat geweest. Aan de ene kant kan men stellen dat de term godsdienstoorlogen de lading niet dekt: de meeste militaire conflicten worden namelijk uitgevochten met economische of machtspolitieke motivatie. Anderzijds is er de laatste jaren een zekere kentering te bestuderen. Met name cultuurhistorici wijzen op het belang van de religieuze context waarin een aantal conflicten zijn uitgevochten. Voor de Franse godsdienstoorlogen werd het debat hierover aangezwengeld door een artikel van Natalie Zemon Davis, die sprak van 'rites of violence'.[3] Volgens de New Cultural Historians is religie niet zozeer een stelsel dogma's, maar een bindende sociale factor die culturele identiteit verschaft. Geen 'body of beliefs' maar een 'body of believers'. Mack Holt constateert een historiografische tendens om 'de godsdienst weer in de godsdienstoorlogen terug te brengen'.[4] Volgens Konrad Repgen is de vraag naar motivatie niet te beantwoorden: het is namelijk niet te achterhalen in hoeverre strijders werkelijk godsdienstig gemotiveerd zijn. In zijn visie is een godsdienstoorlog een conflict dat religieus wordt gelegitimeerd.[5]

Men kan zich ook afvragen in hoeverre een interne strijd wel te kwalificeren is als een godsdienstoorlog. Een strijd tussen gelijkgerichte godsdiensten, zoals in Ierland, en in de 16e eeuw in Frankrijk (katholieken tegen de hugenoten), doet zich ook binnen de islam voor (soennieten tegen sjiieten). Voor wat betreft de christelijke godsdienstoorlogen wordt ook wel gesproken over confessieoorlogen.

Ook over de islamitische godsdienstoorlogen is veel debat. De minimalistische visie stelt dat conflicten in feite materialistische doeleinden hadden. Het uitroepen van de jihad, bijvoorbeeld, aan het begin van jaarlijkse veldtochten van de Ottomanen had dan vooral een ritueel karakter. Volgens de maximalistische visie kan de gehele expansie van de islam sinds 622 gezien worden als jihad. Een recente erudiete analyse van Richard Bonney lijkt een genuanceerde middenpositie in te nemen. Bonney historiseert het verschijnsel jihad en concludeert dat de aard van jihad vooral contextbepaald was.[6]

In zijn comparatieve studie over 'heilige oorlog' komt James Turner Johnson (2003) tot ongeveer een dozijn kenmerken.[7]

William T. Cavanaugh uitte in 2009 kritiek op de naar zijn mening gangbare ideologisch gekleurde religiekritiek in zijn boek The Myth of Religious Violence. De Amerikaanse theoloog - zelf rooms-katholiek - vond dat in de vroegere geschiedschrijving over de 17e en 18e eeuw te weinig aandacht was voor politieke, sociale en economische oorzaken van geweld. Hij vond ook dat de godsdienst niet zomaar als verklaringsfactor van geweld mag worden ingevoerd. Cavanaugh ging uit van de kennistheoretische analyse dat een breed containerbegrip als "religie" sowieso ongeschikt is om geweld en specifieke historische gebeurtenissen als oorlogen mee te verklaren. Religie zou bij nader onderzoek geen transcultureel en transhistorisch begrip of verschijnsel blijken te zijn dat zich altijd en overal laat verbinden met zoiets als geweld en oorlog. Hij bekritiseerde het daarom als onkritisch en gekleurd essentialisme om te spreken van 'religieus geweld' of 'godsdienstoorlogen'.

Cavanaugh bestreed de idee, als zou in de zogenaamde godsdienstoorlogen van de 17e en 18e eeuw de moderne seculiere natiestaat een einde hebben gemaakt aan primitief 'religieus geweld' van katholieken en protestanten. Cavanaugh behandelde in die periode in Europa 45 verschillende voorbeelden van gewapende conflicten en oorlogen tussen katholieke vorsten onderling, tussen protestantse vorsten onderling en van katholiek-protestantse bondgenootschappen tegen een protestantse of katholieke derde partij, waarbij religie niet het motief vormde. Het vele geweld kwam volgens Cavanaugh toen niet zozeer voort uit de religie, maar uit het opkomende absolutisme dat een groeiende behoefte had aan nationale, territoriale begrenzing. Dit absolutisme legde de basis voor het ontstaan van het seculiere nationalisme, dat zijns inzien een veel gewelddadiger karakter en structuur zou aannemen, dan dat godsdiensten en gelovigen an sich onderling ooit hebben laten zien, ook wanneer ze zich onder dwang verbonden met de moderne natiestaat.

Staten wilden godsdiensten onderwerpen, maar als ongewenste, onafhankelijke transterritoriale factor, en dus niet om het geweld ervan in te dammen. Dat laatste vormde volgens Cavanaugh echter wel een hardnekkige seculiere mythe. Die mythe zou er onder meer toe dienen om tot in de vroege 21e eeuw toe (vooral na 9/11) een ideologische tegenstelling te creëren tussen het seculiere westen met zijn zelfbeeld van toepasser van modern, beschaafd, redelijk, humanitair geïnspireerd geweld, met daar tegenover een beeld van de ander, 'de rest', die gevaarlijk, primitief, religieus geweld zou uitoefenen. Hij ontkende niet, dat vandaag bepaalde vormen van terrorisme zich op religie beroepen, maar dat was voor hem geen voldoende aanwijzing om bijvoorbeeld een exclusieve relatie te mogen veronderstellen tussen bijvoorbeeld de islam en terreur.[8]

Oudheid (t/m 5e eeuw)

[bewerken | brontekst bewerken]

Godsdienstoorlogen komen door de gehele geschiedenis voor, ook in de Oudheid.[9]

Oude Griekenland

[bewerken | brontekst bewerken]

In de Griekse oudheid is een viertal oorlogen gevoerd om en rond het heiligdom van Delphi tegen personen of staten die zich aan heiligschennende daden ten overstaan van de god Apollon schuldig zouden hebben gemaakt.[10] Onderscheiden worden:

Antiek jodendom

[bewerken | brontekst bewerken]
Boog van Titus: Romeinen voeren joodse oorlogsbuit weg na de val van Jeruzalem (70 n.Chr.)

Bekende voorbeelden van antieke godsdienstoorlogen zijn te vinden in het Oude Testament, waarin het volk Israël soms strijd voerde die goddelijk gelegitimeerd leek. Toch wordt in het Oude Testament niet een concept van godsdienstoorlog als zodanig geformuleerd: de conflicten zijn heel specifiek voor een bepaalde context gelegitimeerd. Bovendien zijn ze exclusief voor de situatie van Israël, dat primair een defensieve oorlog voert (ter bescherming van het Beloofde Land). De externe verdediging van het Heilige Land ging meestal gepaard met een interne zuivering.

  • De Oorlog tegen de Midjanieten (volgens Numeri 31), een waarschijnlijk fictieve heilige oorlog die werd gevoerd op bevel van de Israëlitische god Jahweh en de profeet Mozes tegen de Midjanieten voor een onduidelijke misdaad die zij tegen Jahweh dan wel de Israëlieten zouden hebben gepleegd.
  • De Benjaminitische Oorlog (volgens Rechters 19–21), een waarschijnlijk fictieve heilige oorlog die werd gevoerd op bevel van de Israëlitische god Jahweh tegen de Benjaminieten voor de groepsverkrachting van een Levitische bijvrouw.

De naam Joods-Romeinse oorlogen is gegeven aan een reeks Joodse opstanden tegen het Romeinse Rijk, dat in 63 v.Chr. de Hasmonese staat in Palestina onderwierp. Zij omvatten:

Vroege christendom

[bewerken | brontekst bewerken]

Omdat het Nieuwe Testament neigt naar pacifisme en omdat de positie van christenen aanvankelijk zwak was, laat de vroege christelijke geschiedenis geen godsdienstoorlog zien. Niettemin zijn na verloop van tijd teksten uit het Oude Testament wel degelijk vertaald naar een concept van godsdienstoorlog door ze te mengen met het concept van rechtvaardige oorlog. De eerste veldslag met een duidelijk christelijk element was de Slag bij de Milvische Brug (312), waarbij de Romeinse keizer Constantijn de Grote christelijke tekens zou hebben aangebracht op de schilden van zijn soldaten om daarmee de overwinning te behalen; bronnen spreken elkaar tegen of voor het labarum of het IHS gekozen is. Soms wordt de Slag aan de Frigidus (394) gezien als een strijd tussen de christelijke Oost-Romeinen en heidense West-Romeinen, maar het religieuze element van dit conflict wordt betwist.

Vroege middeleeuwen (6e–10e eeuw)

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie islamitische veroveringen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De twee elementen van externe verdediging en interne zuivering zijn ook terug te vinden in de islam. De Koran geeft, anders dan het Oude Testament, wel een concept godsdienstoorlog (jihad), dat eveneens een interne en externe kant heeft. Intern slaat dan op een zuiver geloof, zowel van individuen als van het gebied dat valt onder de islam. Extern impliceert de jihad strijd tegen de 'ongelovigen'. De strijd hoeft overigens niet gewapend te zijn: volgens islamitische theologen is elke vorm van verspreiding van de islam een onderdeel van de jihad: dus ook discussie.[11] Recentelijk is West-Europa ook vertrouwd geraakt met de term jihad, waaronder in strikte zin slechts de uiterlijke jihad wordt gerekend: de strijd die de islam zou kunnen of moeten voeren tegen 'ongelovigen'. De jihad gaat terug op de vroegste geschiedenis van de islam: in feite kan men de gehele expansie van de islam als een godsdienstoorlog betitelen omdat die formeel door de Koran werd gelegitimeerd. Binnen de traditie van de jihad ontwikkelden zich specifieke tradities, waarin culturele oorlogstradities zich mengden met islamitische legitimaties. Zo zagen de Turkse ghazis, cavaleristen, zichzelf als jihadstrijders, evenals de Safavidische qizilbash.

Een gedeelte van de Koran wordt tijdens een veldslag aan Mohammed geopenbaard.

De islamitische wereld raakte sinds 750 steeds verder politiek en religieus gefragmenteerd en er bestond zodoende geen centrale leiding meer. Volgens mediëvist John Tolan waren de Arabische veroveringen van Europese mediterrane eilanden (Sicilië, Sardinië, Corsica en de Balearen), grote delen van Apulië en de vestiging van een kapersfort in Fraxinetum (Provence) in de 9de en 10de eeuw dan ook niet het resultaat van een gecoördineerd plan om Europa aan de islam te onderwerpen. De aanvallen van islamitische "zeerovers" en "gelukszoekers" kwamen eerder voort uit individuele ambitie en hebzucht dan religieuze motivatie.[12]

Frankische expansie

[bewerken | brontekst bewerken]

Het Frankische Rijk presenteerde zich vanaf de bekering van Clovis I tot het rooms-katholicisme (ca. 500) als de opvolger van het West-Romeinse Rijk. De Franken breidden hun grenzen uit met een dubbel doel: versterking van hun wereldlijke macht en de verspreiding van het christendom; het laatste deden ze soms in samenspraak met, maar soms ook tegen de zin van, missionarissen die "heidenen" op vreedzame wijze trachtten te bekeren.

De kruistochten (11e–15e eeuw)

[bewerken | brontekst bewerken]

Kruistochten naar het Heilig Land 1095–1291

[bewerken | brontekst bewerken]
Het Beleg van Akko tijdens de Derde Kruistocht.
Zie Kruistocht voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De rechtvaardige oorlog (bellum justum) was een Romeinse opvatting van conflict, die door de kerkvader Augustinus werd geïnterpreteerd binnen een christelijk kader. Een oorlog werd gezien als rechtvaardig wanneer aan drie voorwaarden werd voldaan: een legitieme autoriteit moest de oorlog uitroepen, de oorlog moest voor een rechtvaardige reden worden gevochten, en de motivatie om oorlog te voeren moest zuiver zijn. Het concept van een rechtvaardige oorlog werd duidelijk opgepakt door de Rooms-Katholieke Kerk in de 11e eeuw. Dat leidde tot een legitimatie van de Kruistochten naar het Heilig Land, die vanaf 1095 zouden plaatsvinden. De kruistocht is in feite een sacralisering van de rechtvaardige oorlog: de paus was de legitieme autoriteit, het rechtvaardige doel was de bevrijding van het Heilig Land, en de kruisvaarders waren vrome strijders. De Kruistochten zijn vaak beschouwd als uiterst bloedige en wrede ondernemingen, gemotiveerd door irrationeel religieus fanatisme, maar anderen denken hier genuanceerder over: de parallel tussen de rechtvaardige oorlog en de heilige oorlog toont aan hoe dicht deze twee in feite bij elkaar zitten.[7] De val van Akko in 1291 wordt doorgaans beschouwd als het einde van de kruistochten naar het Heilig Land.[14]

Kruistochten tegen joden

[bewerken | brontekst bewerken]
Kaart van kruistochten en andere pogroms tegen joden ca. 1100–1600.

Deze kruistochten begonnen oorspronkelijk met het Heilig Land als doel, maar draaiden uit op massamoorden op joden in Europa.

Kruistochten tegen ketters 1209–1545

[bewerken | brontekst bewerken]
Katharen worden in 1209 uit Carcasonne verdreven.

Vanaf de 13e eeuw zijn de kruistochten niet alleen meer uitgeroepen door de paus, maar ook door christelijke vorsten, waardoor de aard van de kruistochten veranderde. Volgens de zogeheten "pluralisten" moeten we ook de strijd tegen de ketterij, bijvoorbeeld tegen de katharen (van wie het woord "ketter" is afgeleid), als kruistocht beschouwen:[15]

Kruistochten tegen heidenen (11e–15e eeuw)

[bewerken | brontekst bewerken]

Van een andere orde waren oorlogen die niet gericht waren op het Heilig Land of het bestrijden van ketters, maar voor het verder verbreiden van het christendom in "heidense" (dat wil zeggen "niet-Abrahamitische") gebieden die daarvoor nog nooit christelijk waren geweest. In feite waren zij een voortzetting van de politiek-militaire kerstening van Europa zoals die vanaf de laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse periode was gevoerd. Deze kruistochten waren wel meer internationaal georganiseerd, vaak met bemoeienis van de Heilige Stoel, en veel kruisvaarders die terugkeerden uit het Heilig Land, zoals ridders van de Duitse Orde, zetten in de Baltische regio hun verovering- en bekeringspolitiek voort.

Kruistochten tegen moslims (11e–15e eeuw)

[bewerken | brontekst bewerken]

Kruistochten tegen islamitische staten in gebieden buiten het Heilig Land waarvan de meeste er in vroeger tijden ook overwegend christelijk waren geweest hadden een vergelijkbaar doel: het herwinnen van deze territoria voor de christenheid en het her-kerstenen van de bevolking.

Alpujarras-opstanden 1499–1501 en 1568–1571

[bewerken | brontekst bewerken]

De Alpujarras-opstanden waren een nasleep van de Reconquista. De resterende islamitische bevolking van het Moorse koninkrijk Granada, dat in 1492 zich overgaf aan het katholieke Spanje met het Verdrag van Granada onder voorwaarde van het respecteren van hun geloofsvrijheid, zag zich tot tweemaal toe gedwongen tot opstand. Hun in het Verdrag vastgelegde rechten werden geschonden door de streng-katholieke Spaanse monarchen: eerst het Katholieke Koningspaar Ferdinand II van Aragon en Isabella I van Castilië, daarna Filips II van Spanje (tegen wie gelijktijdig in de Habsburgse Nederlanden de protestantse Tachtigjarige Oorlog uitbrak).

De Reformatieoorlogen (16e–17e eeuw)

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Europese godsdienstoorlogen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Religieuze situatie in het Heilige Roomse Rijk bij de uitbraak van de Dertigjarige Oorlog in 1618

De Reformatie of Hervorming begin 16e eeuw scheurde de rooms-katholieke Kerk uiteen en leidde tot het ontstaan van verscheidene christelijke stromingen die uit protest hun eigen weg gingen; vandaar dat zij "protestants" worden genoemd. De katholieke Kerk en katholieke vorsten reageerden met de Contrareformatie, die onder meer tot uiting kwam in het Concilie van Trente (1545–1563): eerst was er nog veel ruimte voor verzoening, maar later lag de nadruk op verharding van standpunten.[21] Vanuit vele kanten werd geweld gehanteerd en de eigen uitleg van het christelijk geloof middels oorlog opgelegd. Derhalve wordt deze periode ook wel die van de Reformatieoorlogen genoemd.[22]

De Reformatieoorlogen of Europese godsdienstoorlogen begonnen vrij snel na de breuk in het christendom die plaatsvond in het kielzog van de kritiek van Maarten Luther op de Katholieke Kerk. Andere belangrijke reformators zoals Johannes Calvijn en Huldrych Zwingli zouden eveneens grote religieuze en politieke invloed hebben en de Reformatieoorlogen stimuleren, terwijl koning Hendrik VIII van Engeland de Anglicaanse Kerk stichtte en in Bohemen en Moravië de hussieten (soms gezien als een protestantse stroming avant la lettre en derhalve de Hussietenoorlogen als voorspel op de Reformatieoorlogen) opnieuw opleefden.[23]

Vaak wordt de Vrede van Westfalen (1648) bestempeld als het einde van deze Europese godsdienstoorlogen,[24] maar er kan ook worden betoogd dat ze voortduurden tot ongeveer 1700.[22] Op het hoogtepunt rond 1590 beheersten protestantse regeringen en/of culturen ongeveer de helft van het Europese grondgebied, maar door katholieke heroveringen was dat anno 1690 nog maar ongeveer een vijfde.[22]

Er zijn historici die menen dat er een belangrijk verschil is tussen de middeleeuwse Kruistochten en de zestiende-eeuwse Reformatieoorlogen.[25] Anderen zien juist continuïteit.[26]

Duitse periode 1522–1555

[bewerken | brontekst bewerken]
Tweede Slag bij Kappel (1531).

In 1555 werd de Godsdienstvrede van Augsburg gesloten, waarbij een compromis werd gesloten: elke vorst in het Heilige Roomse Rijk mocht beslissen of zijn land katholiek of luthers zou worden volgens het principe cuius regio, eius religio.

Frans-Habsburgse periode 1562–1614

[bewerken | brontekst bewerken]
De Bartholomeusnacht (1572).

Nadat in Duitsland de vrede voorlopig was hersteld, braken elders in Europa godsdienstoorlogen uit, met name door de opkomst van het calvinisme.

Europese periode 1618–1648

[bewerken | brontekst bewerken]
Het Beleg van Maagdenburg tijdens de Dertigjarige Oorlog.

Een derde golf van reformatieconflicten vond plaats in de 17e eeuw.

Post-Westfaalse periode 1648–1720

[bewerken | brontekst bewerken]
Het Tweede Ottomaanse beleg van Wenen.

Hoewel de Vrede van Westfalen soms wordt bestempeld als het einde van de godsdienstoorlogen,[24] kunnen verschillende oorlogen tot minstens de jaren 1710 nog steeds tot de Reformatieoorlogen worden gerekend.[22] Dit worden de post-Westfaalse oorlogen genoemd.[35] In bijvoorbeeld de Zwitserse geschiedenis worden twee conflicten weleens als zodanig omschreven, al waren deze onmiskenbaar godsdienstige oorlogen wel een stuk kleinschaliger en kortstondiger:

18e-eeuwse godsdienstoorlogen

[bewerken | brontekst bewerken]
Vendée-rebellenvlag: "Katholiek en Koninklijk Leger".

Franse Revolutie en Reactie

[bewerken | brontekst bewerken]
  • De Opstand in de Vendée (1793–1794) was een katholieke en royalistische opstand in de West-Franse Vendée tegen het antiklerikale beleid van de republikeinse Franse revolutionairen. Na aanvankelijk succes werd de opstand door de revolutionairen met drastisch geweld neergeslagen.[40]
  • De Boerenkrijg (1798) was deels een reactie op de ontkersteningspolitiek van de Franse revolutionairen die de Lage Landen in 1795 hadden veroverd. Onder de leus Voor Outer en Heerd (Voor Altaar en Haard, oftewel "Voor Kerk en Gezin") kwamen katholieke boeren in opstand tegen de antigodsdienstige maatregelen (waaronder het sluiten van kerken) van het Directoire, hoewel ook de plundering van het platteland een belangrijke factor was en de rechtstreekse aanleiding werd gevormd door de invoering van algemene dienstplicht op 5 september 1798.[41]

Fula jihads (1725–1903)

[bewerken | brontekst bewerken]

De Fula jihads of Fulani jihads waren een reeks jihadistische oorlogen in West-Afrika gevoerd door islamitische Fula tegen de inheemse natuurgodsdienstige machthebbers. Deze werden gevoerd vanaf 1725, leidden tot de oprichting van verscheidene Fula jihadstaten en deze duurden voort tot de Franse kolonisatie van het Toucouleurrijk in 1893 en de Britse kolonisatie van het Kalifaat Sokoto in 1903.

19e-eeuwse godsdienstoorlogen

[bewerken | brontekst bewerken]
Kanonnade van Qing-schepen die de hoofdstad van het Hemelse Koninkrijk belegeren.
  • Na de Britse teruggave van de Nederlandse koloniën bij het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid na de Franse bezetting, dreigden overal in Nederlands-Indië opstanden: die op Java leidden tot de Java-oorlog (1825–1830) en op Sumatra tot de Padri-oorlogen (1827–1831). Deels was hier ook sprake van een godsdienstoorlog door de islamistische padri-beweging tegen het Nederlandse gouvernement.
  • De Belgische Revolutie (1830–1831/9) had drie hoofdmotieven: katholieke, liberale en Franstalige weerstand tegen de protestantse, verlicht despotische en Nederlandsbevorderende politiek van Willem I der Nederlanden.[42] Het Voorlopig Bewind dat zich tijdens de septembergevechten in Brussel opwierp als leidinggevend orgaan van de rebellen bestond volledig uit Franstalige katholieken en liberalen (unionisten). Echter, er was ook opstandigheid (waaronder dienstweigering) in overwegend katholieke gebieden in Noord-Nederland, zoals Twente en het Rivierengebied (de Liemers, het Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal), waar het Nederlandse leger extra manschappen heen moest sturen om de orde te handhaven.[43][44] In het vanouds katholieke Limburg kregen de rebellen zelfs vaste voet aan de grond, echter op de vestingsteden Maastricht en Venlo na, zodat Oost-Limburg tegen wil en dank toch bij Noord-Nederland bleef horen. Andere overwegend katholieke gebieden zoals Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Brabant vertoonden betrekkelijk weinig sympathie voor de revolutie, al vreesde de Nederlandse regering daar wel voor, en derhalve werden er daar voor de zekerheid extra troepen gelegerd.
  • De Sonderbundsoorlog (1847), waarbij conservatieve katholieke kantons van Zwitserland een mislukte poging deden om zich van het Eedgenootschap af te scheiden.[45]
  • De Chinese Taiping-opstand (1850–1864) van de syncretistische christelijke Taiping-sekte onder leiding van Hong Xiuquan, die met miljoenen volgelingen het Hemelse Koninkrijk van de Grote Vrede stichtte en in een bloedige burgeroorlog trachtte de traditioneel-religieuze Qing-dynastie omver te werpen.

20e-eeuwse godsdienstoorlogen

[bewerken | brontekst bewerken]
Indische soldaten tijdens de Eerste Kasjmiroorlog (1947).

Recentere voorbeelden van oorlogen waarbij religie een belangrijke factor vormde voor het ontstaan of de uiteindelijke inzet van gewapend conflict zijn onder andere:

Filmjournaal uit 1970 over het Noord-Ierse conflict.
  • The Troubles (eind jaren 1960–1998): de strijd in Noord-Ierland tussen de protestanten[46] en rooms-katholieken[47] om het al dan niet aansluiten van Ulster bij Ierland.
  • De Biafra-oorlog (1967–1970) was naast economische, etnische en culturele spanningen een godsdienstoorlog tussen de christelijke Igbo en de islamitische Haussa-Fulani.
  • De Moro-opstand in de Filipijnen (1969–2014) was een godsdienstoorlog tussen islamitische Moro-separatisten (het Moro National Liberation Front, het Moro Islamic Liberation Front en de Abu Sayyaf-groep) en de regering van de overwegend rooms-katholieke Filipijnen.
  • De Libanese Burgeroorlog (1975–1990) wordt vaak omschreven als een godsdienstoorlog tussen christelijke, soennitische en sjiïtische milities over de politieke verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen in Libanon.
  • De Irak-Iranoorlog (1980–1988) werd door het Iraakse Saddam Hoessein-regime begonnen om politiek-militair gewin nadat de Iraanse Revolutie haar buurland had veranderd in de aanvankelijk intern verdeelde en daarom instabiele Islamitische Republiek Iran. De puriteins-sjiietische regering van Iran maakte van de oorlog een heilige oorlog, waarbij de in hun ogen 'tirannieke' soennieten verslagen moesten worden; er werd veel teruggegrepen naar de Slag bij Karbala om de overwegend sjiietische bevolking van Iran te verenigen en mobiliseren tegen de "soennitische vijand" Irak.
  • De Tweede Soedanese Burgeroorlog (1983–2005) wordt wel omschreven als een etnisch-religieuze oorlog tussen de islamitische noordelijke meerderheid die de staat domineerde en de shariawetgeving nationaal wilde invoeren, en de christelijk-animistische zuidelijke minderheid die zich daartegen verzette (hoewel de Zuid-Soedanezen ook onderling slaags raakten). Uiteindelijk werd Zuid-Soedan in 2011 onafhankelijk als gevolg van dit bloedige conflict met het door moslims gedomineerde noorden.
  • De Joegoslavische Oorlogen (1991–1995): hoewel vaak omschreven als een etnisch of nationalistisch conflict, menen sommige critici dat het hier in werkelijkheid ging om godsdienstoorlogen (katholiek versus orthodox versus islamitisch), en dat woorden als "Servisch" en "Kroatisch" slechts eufemismen waren om de godsdienstige kern van de conflicten te verhullen.[48][noot 1]

21e-eeuwse godsdienstoorlogen

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Het Shariaconflict in Nigeria (1999–heden) ontstond na de beëindiging van de 33-jarige militaire dictatuur en het herstel van de democratie. Toen verschillende Noord-Nigeriaanse deelstaten (waar de bevolking merendeels moslim is) daarop de sharia invoerden, in weerwil van Nigeria's seculiere grondwet en de overwegend in het zuiden wonende christelijke minderheid (ca. 40% van de totale bevolking), braken er christen-moslimrellen uit in onder meer Kaduna (februari 2000, meer dan duizend doden).[50] De spanningen tussen allerlei verschillende etnische, taalkundige, religieuze enz. bevolkingsgroepen die regelmatig tot dodelijke rellen leidden, gingen aanvankelijk hoofdzakelijk over de toegang tot schaarse goederen,[51] maar na verloop van tijd ging het religieuze element overheersen. Boko Haram werd uiteindelijk de belangrijkste islamistische beweging die de sharia in heel Nigeria wil invoeren en sinds 2009 een gewapende opstand tegen de federale (door christenen gedomineerde) regering voert om een islamitische staat te vestigen.[52]
  • De Rebellie in Zuid-Thailand (2001-heden) is een burgeroorlog tussen de Maleissprekende moslimbevolking in het Zuiden van Thailand tegen de boeddhistische overheid van Thailand.
  • De Syrische Burgeroorlog (2011–heden): hoewel de opstand tegen het regime van Bashar al-Assad aanvankelijk breed gedragen werd onder verschillende bevolkingsgroepen en zeker niet begonnen was als godsdienstoorlog, is het conflict steeds meer trekken gaan vertonen van een godsdienstoorlog tussen soennieten en niet-soennieten (alawieten, christenen, sjiieten, druzen), zodanig dat buitenlandse strijders uit Libanon, Irak, Iran, Turkije en enkele westerse (vooral Europese) landen hun Syrische geloofsgenoten te hulp schieten.
  • De Malinese Burgeroorlog (2012–2013) begon in januari 2012 als een separatistische Toeareg-opstand zoals Mali die er in de 20e eeuw wel meer had gezien, maar toen hun gelegenheidsverbond met radicale overwegend Arabische islamisten in juni 2012 uiteenviel werden zij snel door hun voormalige bondgenoten uitgeschakeld. De islamisten verklaarden in heel Mali shariawetgeving te willen invoeren en bonden de strijd aan met de Malinese regeringstroepen in het zuiden. Voor het eerst in de Malinese geschiedenis werden er zelfmoordaanslagen gepleegd door islamisten.
  • De Centraal-Afrikaanse burgeroorlog (2012–heden) ontstond in december 2012 als een opstand van Séléka, een coalitie van moslimmilities tegen de Centraal-Afrikaanse regering, die zij in maart 2013 uit de hoofdstad verdreven. Het conflict ging aanvankelijk vooral over de bodemschatten (diamanten) van de CAR, maar na een periode waarin Michel Djotodia interim-president van de rebellen was, viel de rebellencoalitie uiteen en verviel het land in anarchie[53] waarin onder andere moslimmilities christelijke burgers aanvielen, waarop christenmilities terugsloegen en ook islamitische burgers aanvielen.[54] De Belgisch-Limburgse katholieke bisschop van Kaga Bandoro Bert Vanbuel omschreef het conflict tegen januari 2014 als een godsdienstoorlog tussen christenen en moslims.[55]
  • De Jemenitische Burgeroorlog (2015–heden) wordt door de meeste media en sommige wetenschappers voornamelijk beschouwd als een godsdienstoorlog tussen soennieten en sjiieten, maar volgens andere deskundigen ligt het ingewikkelder.[56]